Hof Amsterdam heeft in een sterk feitelijke procedure beslist dat door een bv ontvangen ‘advance-betalingen’ (hierna: advances) in fiscale zin waren aan te merken als geldleningen. In deze procedure was het oude regime van de deelnemingsvrijstelling van toepassing.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Onder het huidige regime is de uitspraak overigens ook nog van belang. De advances hielden verband met de voorgenomen doorverkoop van enkele buitenlandse dochtervennootschappen. De hoogte van een advance kwam overeen met de geschatte verkoopprijs van de betreffende te verkopen dochtervennootschap en luidde in Britse ponden. De bv was 1% rente verschuldigd op een advance. Bovendien moest de bv een advance terugbetalen.
Eventuele dividenden van de deelnemingen moesten worden bestemd voor de terugbetaling van een advance. De bv bracht in haar aangifte vennootschapsbelasting over 2000 de rente van en de koersverliezen op de advances ten laste van de winst. De inspecteur weigerde dat en stelde onder meer dat de advances vooruitbetalingen op de koopsommen van de verkochte deelnemingen waren. Op grond van de feiten en omstandigheden stelde het hof de bv in het gelijk. Tegen deze uitspraak is overigens geen cassatie ingesteld.
Onder het huidige regime van de deelnemingsvrijstelling vallen niet alleen voordelen uit hoofde van een deelneming (zoals dividend van en een boekwinst op een verkochte deelneming), maar ook de kosten van de verwerving of verkoop van een deelneming. In voorkomend geval is het niet op voorhand eenduidig uit te maken of een kostenpost en/of waardeverandering onder de deelnemingsvrijstelling valt of niet. Illustratief hierbij is een uitspraak van Hof Amsterdam waarvan de uitkomst sterk door de feiten is bepaald. We gaan in hoofdlijnen op de procedure in.
In de onderhavige procedure was nog het oude regime van de deelnemingsvrijstelling van toepassing. Echter ook onder het huidige regime van de deelnemingsvrijstelling is de uitspraak nog van belang. Het hof moest namelijk oordelen over de vraag of bepaalde betalingen van een aspirant-koper van deelnemingen in fiscale zin moesten worden aangemerkt als geldleningen (rentekosten en koersverliezen aftrekbaar) of als vooruitbetalingen op de verkoopprijzen van de deelnemingen (rentekosten en koersverliezen zijn dan niet aftrekbaar op grond van de deelnemingsvrijstelling). De procedure had betrekking op koersverliezen op en rentebetalingen van zogeheten advances.
De advances hielden verband met enige overeenkomsten die een bv in 2000 had gesloten met een aspirant-koper voor enkele buitenlandse dochtervennootschappen. Deze vennootschappen had de bv kort daarvoor verworven. De hoogte van een advance kwam overeen met de geschatte verkoopprijs van een bepaalde dochtervennootschap en luidde in Britse ponden. Aan de verkoop van de deelnemingen waren enkele voorwaarden verbonden en behoeften nog de goedkeuring van de nationale mededingingsautoriteiten. De bv was 1% rente verschuldigd op een advance. Bovendien moest een advance worden terugbetaald. Eventuele dividenden van de deelnemingen moest de bv bestemmen voor de terugbetaling van een advance.
Binnen een jaar verkocht de bv de buitenlandse deelnemingen aan de aspirant-koper. In de afzonderlijke verkoopovereenkomsten werden de advances verrekend met de uiteindelijke verkoopprijs van de betreffende dochtervennootschap. De bv stelde zich op het standpunt dat de advances geldleningen waren en had bij haar aangifte over 2000 de rente van de advances en de koersverliezen ten laste van het resultaat gebracht. De inspecteur weigerde dat en stelde onder meer dat de advances vooruitbetalingen op de koopsommen van de verkochte deelnemingen waren. Rechtbank Haarlem stelde de inspecteur in het gelijk.
In hoger beroep bij Hof Amsterdam had de bv wel succes. Op grond van de feiten en omstandigheden van het geval was het hof van oordeel dat in fiscaal opzicht wel sprake was van geldleningen. De bv mocht de rente en koersverliezen op de advances ten laste van de winst brengen.
Tegen deze uitspraak is overigens geen cassatie bij de Hoge Raad ingesteld.