Rechtbank Haarlem heeft in een proefprocedure uitspraak gedaan over de vraag in welke inkomensbox rente van een ‘beroepsgerelateerde’ lening thuishoort. Het betrof ontvangen rente op een lening die een bv van een belastingadviseur had verstrekt aan de nv van een groot belastingadvieskantoor, nadat de belastingadviseur partner bij dat belastingadvieskantoor was geworden.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De inspecteur was van mening dat de rente hetzij als winst uit onderneming hetzij als een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in box 1 (progressief belastingtarief) moest worden belast. De belastingadviseur was van mening dat de rente in box 3 (1,2% vermogensrendementsheffing) zou vallen.
De rechtbank stelde de belastingadviseur in het gelijk. Om een (rente)bate als bestanddeel van winst uit onderneming aan te kunnen merken, moeten voor de rente arbeidsinspanningen zijn verricht die normaal vermogensbeheer te boven gaan. Dat was niet het geval. Evenmin was de rente aan te merken als een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Voor zodanig geval geldt eveneens de voorwaarde dat de arbeid voor de rente de arbeid voor normaal vermogensbeheer te boven moet gaan. Ook het laatste anker van de inspecteur hield het niet. De wetsbepaling waarop hij zich had beroepen om de rente toch als een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden te kunnen aanmerken, was naar het oordeel van de rechtbank toegesneden op andere situaties dan de onderhavige.
Tot de inkomsten die worden belast in inkomensbox 1 behoren onder meer belastbare winst uit onderneming en het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden. Deze (sub)categorieën inkomens hebben hun eigen specifieke kenmerken. In hoofdlijnen zijn deze als volgt.
Winst uit onderneming
Volgens algemeen gangbare economische opvattingen wordt een onderneming gedefinieerd als een organisatie van arbeid en kapitaal die deelneemt aan het economische verkeer met het oogmerk daarmee winst te behalen. Het ondernemingsbegrip in fiscale zin neemt het economische ondernemingsbegrip als uitgangspunt maar bevat nog enkele aanvullingen. Zo moet de winst uit onderneming redelijkerwijs zijn te verwachten en moet de arbeid voor de onderneming in omvang uitgaan boven de arbeid die bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is.
Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden
Tot het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden behoren onder meer de opbrengsten die voortvloeien uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan de onderneming (zoals een eenmanszaak) van een met de terbeschikkingsteller verbonden persoon (zoals onder meer echtgenoot of partner) of aan een vennootschap waarin de terbeschikkingsteller of een daarmee verbonden persoon een aanmerkelijk belang heeft. Ook het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een samenwerkingsverband waarvan de hiervoor genoemde onderneming of vennootschap deel uitmaakt, valt onder de terbeschikkingstellingsregeling. De terbeschikkingstellingregeling houdt in dat de met de terbeschikkingstelling voortvloeiende opbrengsten in box 1 progressief (maximaal 52%, jaar 2008) worden belast.
In bijzondere situaties kan de vraag aan de orde komen of bepaalde inkomsten in box 1 belast moeten worden of in box 3. Illustratief hierbij is een uitspraak van Rechtbank Haarlem. Het betreft een sterk feitelijke proefprocedure over de vraag in welke inkomensbox de rente van een achtergestelde ‘beroepsgerelateerde’ lening thuishoort. De procedure betrof verkort weergegeven het volgende.
Een belastingadviseur van een groot belastingadvieskantoor trad op 1 juli 2006 toe als partner in het kantoor. Daarbij moest hij beroepsaansprakelijk vermogen inbrengen, onder meer in de vorm van een achtergestelde lening aan het belastingadvieskantoor. Een bv, waarvan de belastingadviseur middellijk alle aandelen bezat, verkreeg aandelen in de holdingvennootschap van het belastingadvieskantoor op basis van een aansluitingsovereenkomst. De belastingadviseur financierde zijn achtergestelde lening aan het kantoor met een banklening. De rentevergoeding op de achtergestelde lening was in 2006 hoger dan de aan de bank betaalde rente. De belastingadviseur verschilde met de inspecteur van mening over de vraag in welke inkomensbox het positieve saldo van de ontvangen en betaalde rente zou worden belast..
De inspecteur stelde zich op het standpunt dat de rente in box 1 hetzij als winst uit onderneming hetzij als een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden moest worden belast. De belastingadviseur was echter van mening dat de rentebate in box 3 (1,2% vermogensrendementsheffing) zou vallen.
De rechtbank merkte op dat -om een (rente)bate als bestanddeel van winst uit onderneming aan te kunnen merken- voor de rente arbeidsinspanningen moeten zijn verricht die normaal vermogensbeheer te boven gaan. De adviseur had onweersproken gesteld dat voor het houden van een vordering door hem geen arbeid hoeft te worden verricht. Indien er vanuit zou worden gegaan dat de belastingadviseur als middellijk aandeelhouder in de nv (het belastingadvieskantoor) arbeid zou hebben verricht, dan beperkte deze arbeid zich tot het voorbereiden en bijwonen van aandeelhoudersvergaderingen. De arbeid zou slechts voor een ondergeschikt gedeelte betrekking hebben op de achtergestelde lening.
Ook was de rechtbank van oordeel dat de arbeid maar in beperkte mate zou samenhangen met de opbrengst van de achtergestelde lening. Het bescheiden a andelenbezit van de belastingadviseur in de nv gaf hem namelijk maar een beperkt gewicht in de besluitvorming in de aandeelhoudersvergadering. Ook indien veronderstellenderwijs vanuit zou worden gegaan dat de hierboven genoemde arbeid in aanmerking moet worden genomen voor de vraag of de rente op de achtergestelde lening behoort tot de winst uit onderneming, dan ging volgens de rechtbank de daarmee gemoeide arbeid niet uit boven de arbeidsinspanningen die gebruikelijk zijn voor normaal vermogensbeheer.
De rechtbank was voorts van oordeel dat de rente ook niet kon worden aangemerkt als een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Ook in dat geval zou sprake moeten zijn van arbeid die normaal vermogensbeheer te boven gaat. De rechtbank merkte voorts op dat inspecteur een eigen invulling van de feiten had gegeven die niet overeenkwam met de werkelijkheid. Er was geen sprake van een terbeschikkingstelling van vermogen aan de eigen bv, doordat de belastingadviseur aan de verplichtingen van zijn bv zou hebben voldaan. De achtergestelde lening in kwestie was niet via of namens de bv, maar door de belastingadviseur zelf verstrekt aan de nv van het belastingadvieskantoor. De inspecteur beriep zich ten slotte nog op de wetsbepaling over de terbeschikkingstelling aan een samenwerkingsverband. De rechtbank merkte hierover op dat deze wetsbepaling was toegesneden op andere situaties dan de onderhavige.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belastingadviseur gegrond.