Hof Den Haag heeft onlangs in een feitelijke procedure beslist dat de ter beschikkingstelling van ruimtes in een kunstencentrum aan derden kwalificeerde als vrijgestelde verhuur. Het kunstencentrum was een theatercomplex met twee zalen met bijbehorende ruimtes.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
In de onderhavige procedure lopen verschillende btw-aspecten door elkaar heen: de vraag of en zo ja welke prestaties kwalificeren als bijkomende diensten bij de hoofdprestatie, de kwalificatie van de uiteindelijke prestatie, de toepassing van de herzieningsregeling en de toets daarvan aan de 10%-drempel.
Het hof stelde vast dat de verhuurder met het ter beschikking stellen van ruimtes van het kunstencentrum en de bijkomende diensten – bezien met de ogen van de doorsnee consument – één hoofdprestatie verrichtte met enkele bijkomende diensten.
Deze hoofdprestatie kwalificeerde als vrijgestelde verhuur van onroerend goed. De werkelijke verhouding tussen belast en vrijgesteld gebruik van de ruimtes van het kunstencentrum in het vierde kwartaal 2002 week enigszins af van de geprognosticeerde verhouding bij de ingebruikneming in april 2002. In beginsel zou daarom herrekening (tegenwoordig: herziening) moeten plaatsvinden op basis van het volledige in aftrek gebrachte btw-bedrag. Het hof oordeelde echter dat herziening achterwege moest blijven op basis van de toets aan de ‘10%-herzieningsdrempel’, die grammaticaal alleen op de herziening en niet op de herrekening van toepassing lijkt te zijn, maar volgens het hof toch moet worden toegepast. Nu bleek dat het verschil kleiner was dan 10%, bleef herrekening achterwege.
Hof Den Haag heeft onlangs in een feitelijke procedure uitspraak gedaan over de vraag of de ter beschikkingstelling van ruimtes in een kunstencentrum aan derden kwalificeerde als vrijgestelde verhuur of niet.
In de onderhavige procedure lopen verschillende btw-aspecten door elkaar heen. Het betreft:
- de vraag of en zo ja welke prestaties kwalificeren als bijkomende diensten bij een hoofdprestatie;
- de kwalificatie van de uiteindelijke prestatie;
- de toepassing van de herzieningsregeling (omdat de werkelijke verhouding tussen belast en vrijgesteld gebruik van het goed afwijkt van de verhouding die bij wijze van prognose bij aankoop van dat goed was aangenomen);
- de vraag of de toets aan de 10%-drempel bij de herzieningsregeling ook van toepassing is op de herrekening (nu ook herziening genaamd). Dit laatste houdt in dat als de btw die op basis voor dat boekjaar geldende gegevens (op basis van omzet of werkelijk gebruik) voor aftrek in aanmerking komt niet meer dan 10% verschilt van de in aftrek gebrachte belasting, herziening achterwege blijft.
De zaak was vereenvoudigd weergegeven als volgt. Een gemeente was eigenaresse van een nieuwbouw kunstencentrum dat in april 2002 in gebruik was genomen. Het centrum bestond uit een theatercomplex met twee zalen, kleedkamers, technische ruimtes, een foyer, kantoorruimtes en een café en restaurant.
In het vierde kwartaal van 2002 had de gemeente de ruimtes uit het kunstencentrum tegen vergoeding aan derden ter beschikking gesteld. De terbeschikkingstelling hield het volgende in:
- in gebruik geven van de theaterzaal,
- het zorgen voor de aanwezigheid van theatertechnici,
- het begeleiden van het bezoekend publiek,
- het in gebruik geven van de licht- en geluidsinstallatie,
- het in gebruik geven van de foyer,
- het in gebruik geven van de kleedruimten, en
- het zorgen voor normale schoonmaak.
Over het recht van btw-aftrek bij ingebruikneming van het kunstencentrum en bij de daaropvolgende exploitatie daarvan had de gemeente een procedure gevoerd, die leidde tot een arrest van de Hoge Raad van 15 september 2006. In dat arrest had de Hoge Raad beslist dat de gemeente bij de exploitatie van het kunstencentrum 48% van voorbelasting in aftrek kon brengen.
De inspecteur was van mening dat de gemeente over het jaar 2002 (het jaar van ingebruikname) recht had op vooraftrek van 45% van de btw in plaats van 48%. In de btw-aangifte over het vierde kwartaal 2002 herrekende hij daarom de in aftrek gebrachte btw, hetgeen leidde tot een verschuldigd bedrag van € 25.714. Hij legde voor dat bedrag een naheffingsaanslag op. De zaak kwam uiteindelijk voor Hof Den Haag.
Het hof stelde vast dat de gemeente met het ter beschikking stellen van ruimtes van het kunstencentrum – bezien met de ogen van de doorsnee consument – één hoofdprestatie verrichtte met enkele bijkomende diensten. Deze hoofdprestatie kwalificeerde als de vrijgestelde verhuur van onroerend goed.
De werkelijke verhouding tussen belast en vrijgesteld gebruik van de ruimtes van het kunstencentrum week in het vierde kwartaal 2002 inderdaad enigszins af van de geprognosticeerde verhouding op basis waarvan de btw op de kosten initieel in aftrek was gebracht. In beginsel zou daarom de in aftrek gebrachte btw moeten worden herrekend (nu: herzien).
De gemeente was echter van mening dat de toets aan de 10%-drempel voor herziening ook moest worden toegepast bij herrekeningen. Het bleek dat het verschil tussen aftrek op basis van geprognosticeerde gebruik en het werkelijke gebruik kleiner was dan 10% en daarom zou herrekening achterwege moeten blijven. Het hof was het met de gemeente eens en vernietigde daarop de naheffingsaanslag.