De tweede snuffelronde van de kabinetsformatie is net begonnen, aangezien de eerste vrijwel niets meer lijkt te hebben opgeleverd dan dat de PVV voorlopig buiten beeld is en dat de SP nota bene zelf een brief moet sturen om gehoord te worden. De kiezer heeft dus wel gesproken, maar heeft zich kennelijk in wartaal uitgelaten. Dat is op zich heel gebruikelijk, aangezien de kabinetsformatie in Nederland altijd maanden duurt. Toch roept het de vraag op of de kiezer zich niet wat duidelijker zou kunnen uitspreken.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Een eerste voorstel in die richting is onlangs gedaan door Gerd Leers. Hij pleitte namelijk voor het opwerpen van een kiesdrempel van 5%. Die hebben ze ook in Duitsland en is er kennelijk verantwoordelijk voor dat het Duitse politieke landschap vrij overzichtelijk is. Nadeel van die maatregel is alleen dat die in zetels uitgerekend, juist de laatste tijd, vrij weinig oplevert. Slechts de SGP, de ChristenUnie en de Partij voor de Dieren hebben minder dan 8 zetels (5% van 150 is 7,5; denk bovendien aan restzetels). Toegegeven, dat levert 9 te verdelen zetels op, maar of de verkiezingsuitslag er nu duidelijker van zou worden? Het probleem is immers niet alleen dat er nauwelijks nog kleine partijen zijn, maar juist ook dat er geen echt grote meer zijn. 31 zetels is tenminste niet echt veel voor de verkiezingswinnaar. Bovendien is de charme van ons huidige kiesstelsel nou net dat het voor nieuwe en kleine partijen relatief makkelijk is mee te mogen doen.
Een ander voorstel voor de modernisering van het politieke bestel was het invoeren van een Kamerdebat over de verkiezingsuitslag. De Tweede Kamer heeft daartoe in haar Reglement van Orde opgenomen dat de Kamer kort na de verkiezingen bepaalt of zij behoefte heeft aan een dergelijk debat. De eerste resultaten van die bepaling zijn echter dat daaraan geen behoefte bestond, juist omdat men het formatieproces niet ingewikkelder wilde maken dan het al was.
Een laatste gedachte kwam ik twee jaar geleden tegen bij befaamd staatsrechtgeleerde Carl Schmitt, die de laatste jaren vanwege zijn federalismetheorie weer in de belangstelling van veel Europese constitutionalisten staat. Hij heeft eens opgeschreven dat er vanuit een democratisch perspectief bezien eigenlijk helemaal geen stemgeheim zou moeten zijn. Kiezers laten zich immers, door mee te doen aan de verkiezingen, uit over welke koers van het land zij in het algemeen belang achten. En die keuze is niet vrijblijvend, maar heeft reële consequenties. Niet alleen voor henzelf maar ook voor hun medeburgers. Daarom is een min of meer rationeel debat één van de cruciale steunpilaren van democratie. Niet het domweg tellen van anoniem uitgebrachte stemmen zou uiteindelijk de doorslag moeten geven, maar een maatschappelijk debat waarin de verschillende gezichtspunten duidelijk worden. Degene wiens belang onder het mom van ‘algemeen belang’ moet wijken voor dat van een ander krijgt dan tenminste een verklaring voor zijn benadeling. En: als democratie meer is dan de autocratie van een meerderheid is zo’n redelijke verklaring vereist.
Een vakje roodkleuren dus is makkelijk maar niet vrijblijvend. En uitleggen waarom je uitgerekend dat ene vakje hebt ingekleurd een stuk moeilijker, maar eigenlijk wel vereist. Vanuit de gedachte dat niet zozeer de numerieke meerderheid, maar het volk als geheel zichzelf regeert, ligt het niet alleen enorm voor de hand dat burgers elkaar indringend bevragen op hun kandidaatkeuze, maar ook dat men zich daarbij niet kan verschuilen achter een spreekwoordelijk gordijntje. Als democratie meer is dan de autocratie van de meerderheid en er daadwerkelijk een algemeen belang gediend moet worden, heeft dus niet een anonieme meerderheid te regeren, maar een orgaan dat tot rationeel debat in staat is en van welke de leden elkaar publiekelijk ter verantwoording kunnen roepen.
Gelukkig hebben we een dergelijk orgaan. Rottig alleen dat de samenstelling van dat orgaan vooral gepaard gaat met stemwijzers en debatten tussen zijn kandidaten. Alsof de verkiezingsconsument zijn vertegenwoordigers op dezelfde wijze selecteert als men een tegenwoordig een nieuwe wasmachine of telefoon uitkiest. Ik begrijp vanuit een rechtsstatelijk perspectief heel goed dat het stemgeheim een goed idee is. Maar dat betekent niet dat kiezers voor het uitbrengen van hun stem geen verantwoordelijkheid verschuldigd zijn. Natuurlijk niet jegens de overheid, maar wel jegens elkaar. Dat is volgens mij onderdeel van deelname aan indirecte zelfregering door een volk. Daar wordt de kabinetsformatie overigens niet makkelijker van, maar dat hoeft ook niet. Ook deze keer komen ze er vast wel uit.
mr. Michiel Duchateau, Rijksuniversiteit Groningen