Onlangs heeft het hof Den Haag arrest gewezen in de Antoine Petit zaak (rechtsvoorganger van Albron, hierna: ‘werkgeefster’). In onderhavige zaak ging het om een werknemer die kampte met rugklachten nadat hij met collega’s een zware oven had getild tijdens zijn werk. De werknemer is later door rugklachten volledig arbeidsongeschikt geworden. Werkgeefster wordt verweten dat zij haar zorgplicht jegens werknemer heeft geschonden en aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade van werknemer als gevolg van het tillen van de oven. Het hof Den Haag heeft nu geoordeeld dat er wel degelijke sprake is van een schending van de zorgplicht door de werkgeefster, waarbij het hof de bijzondere (arbeidsrechtelijke) omkeringsregel heeft toegepast.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Werknemer was bij werkgeefster sinds 15 juli 1991 in dienst als horeca verkoopmedewerker in een restaurant van een ziekenhuis te Amsterdam. Eind maart 1998 werd een zware oven geïnstalleerd in het betreffende restaurant. Deze oven werd aangeleverd op een houten pallet en diende vervolgens gedurende korte tijd enkele centimeters te worden opgetild opdat de pallet kon worden verwijderd en de oven op de daaronder gemonteerde wielen verder kon worden gereden. Werknemer heeft op verzoek van zijn cheffin met ten minste drie anderen geholpen met het tillen van de oven. Het tillen geschiedde rechtstandig, waarbij betrokkenen door de knieën zijn gegaan. De werknemer heeft zich op 4 mei 1998 ziek gemeld. In juli 1998 heeft hij zijn werkzaamheden weer hervat. In januari 1999 heeft hij zich wederom ziek gemeld en gaf hierbij als reden rugklachten aan. Werknemer bleek uiteindelijk een hernia te hebben waaraan hij in juni 1999 is geopereerd, maar hij bleef desondanks pijnklachten aan zijn rug behouden. Met ingang van 17 januari 2000 is hem een WAO-uitkering toegekend op grond van een arbeidsongeschiktheidpercentage van 80 tot 100 %. In augustus 2000 is werknemer opnieuw aan zijn rug geopereerd.
Vordering werknemer en verloop van het proces
Werknemer vordert van werkgeefster vergoeding van de reeds geleden en in de toekomst nog te lijden schade als gevolg van het hem tijdens zijn werk overkomen ongeval. Werknemer legt hier primair aan ten grondslag dat werkgeefster tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen ex artikel 7:658 BW door het werk niet zodanig in te richten dat ongevallen – het tillen van de oven – voorkomen worden. Subsidiair legt hij hieraan ten grondslag dat werkgeefster het ongeval niet heeft gemeld bij de arbeidsinspectie.
De kantonrechter te Utrecht heeft in eerste aanleg geoordeeld dat werkgeefster aansprakelijk is voor de geleden schade nu zij niet heeft aangetoond dat zij de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde verplichting is nagekomen. Het hof Amsterdam oordeelde echter dat de artikelen 5.2 en 5.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit niet meebrengen dat van werkgeefster kon worden verlangd dat zij in het onderhavige geval mechanische hulpmiddelen inzette om te voorkomen dat door haar werknemers getild moest worden. Dat het tillen van de oven bij de werknemer heeft geleid tot rugklachten is niet het gevolg van de niet-nakoming van werkgeefster van een jegens werknemer als werknemer bestaande zorgplicht. De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof Amsterdam echter gecasseerd en de zaak terugverwezen naar het hof Den Haag (hierna: ‘het hof’).
Beoordeling
Het hof oordeelt uiteindelijk dat werkgeefster in strijd heeft gehandeld met Richtlijn 90/269/EEG en artikel 5.2 Arbeidsomstandighedenbesluit en heeft haar zorgverplichting ex artikel 7:658 BW geschonden door geen mechanische hulpmiddelen of persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking te stellen aan werknemer. Het hof Den Haag heeft hierbij de (arbeidsrechtelijke) omkeringsregel toegepast.
Naar vaste rechtsspraak (HR 9 januari 2009, LJN BF 8875) is het namelijk in beginsel aan de werknemer te stellen en zonodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Onder bijzondere omstandigheden kan er echter een uitzondering worden gemaakt op de hoofdregel van artikel 150 Rv dan wel 7:658 BW. Dit houdt in dat het bestaan van causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging of tekortkoming en het ontstaan van schade wordt aangenomen, tenzij de werkgeefster aannemelijk maakt dat de schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Hierbij is vereist dat er sprake is geweest van een gedraging (in casu door werkgeefster) die in strijd is met een norm (veiligheids- en gezondheidsvoorschriften) die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van de ontstane schade en dat degene (de werknemer) die zich op de schending van de norm beroept ook aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het specifieke gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden zich heeft verwezenlijkt.
Volgens het oordeel van de Hoge Raad in onderhavige zaak is het onmiskenbaar dat de door werkgeefster geschonden norm strekt ter bescherming van het gevaar van rugletsel voor werknemer. Het is volgens de Hoge Raad van algemene bekendheid te achten dat het met de hand tillen van ‘een zodanig zwaar gewicht’ een serieus gevaar voor rugletsel oplevert. Daarmee staat volgens het hof vast dat werkgeefster een veiligheidsnorm heeft geschonden welke strekt ter bescherming van een specifiek gevaar: rugletsel. Het hof acht eventuele predispositie (aanleg tot een bepaalde ziekte) van de werknemer niet ter zake, daar dit in onderhavige zaak ten aanzien van het causale verband niet van belang is. Werkgeefster is er uiteindelijk niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat er geen causaal verband bestaat tussen de hernia (rugklachten) van de werknemer en het tillen van de oven. Het hof acht werkgeefster derhalve jegens werknemer aansprakelijk voor de geleden en nog te lijden schade.
mr. Anneke Oonk, Van Diepen Van der Kroef Advocaten.