Uit het buitenland aangetrokken werknemers komen onder voorwaarden in aanmerking voor een fiscale faciliteit: de 30%-regeling. Onder de 30%-regeling kan de werkgever deze werknemers een belastingvrije vergoeding verstrekken voor de extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst. De 30%-regeling wordt voor maximaal tien jaar toegekend, te rekenen vanaf de eerste dag van de tewerkstelling bij de werkgever. Als een werknemer voorafgaand aan de aanvang van de tewerkstelling in Nederland heeft verbleven of is tewerkgesteld, wordt de looptijd van maximaal tien jaar met deze periode(n) bekort. Er gelden daarbij enige aanvullende bepalingen die aangeven in welke gevallen een verblijf of tewerkstelling in een verder verleden de looptijd niet bekorten.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De Hoge Raad heeft onlangs in sprongcassatie op een uitspraak van Rechtbank Den Haag beslist dat onder ‘verblijven’ de fysieke aanwezigheid in Nederland wordt bedoeld. In de onderhavige procedure leidde dit ertoe dat de periode waarin de werknemer alleen een formele fiscale woonplaats in Nederland had maar fysiek in het buitenland verbleef, niet in mindering kwam op de looptijd van de 30%-regeling. Rechtbank Den Haag had in februari 2010 in geheel gelijkluidende zin beslist.
Uit het buitenland aangetrokken werknemers komen onder voorwaarden in aanmerking voor een fiscale faciliteit: de 30%-regeling. Als een werknemer voorafgaand aan de aanvang van de tewerkstelling in Nederland heeft verbleven of is tewerkgesteld, wordt de looptijd van maximaal 10 jaar met deze periode(n) bekort. Er gelden daarbij enige aanvullende bepalingen die aangeven in welke gevallen een verblijf of tewerkstelling in een verder verleden de looptijd niet bekorten. Een eerder verblijf of tewerkstelling in Nederland die meer dan 15 jaar vóór de ingangsdatum van de 30%-regeling is geëindigd, bekort de looptijd in ieder geval niet. De Hoge Raad heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag wat onder ‘verblijven’ moet worden verstaan. De procedure was verkort weergegeven als volgt.
Een Fransman was vanaf 1 oktober 1997 in Nederland werkzaam. Hij kwam in aanmerking voor de 30%-regeling en de voorafgaande 35%-regeling. Hij werd gedurende de perioden van 1 december 2001 tot en met 31 december 2003 en van 1 december 2005 tot en met 15 april 2007 uitgezonden naar Singapore. In de eerste periode van uitzending had hij een huis en een partner in Nederland. Voor fiscale doeleinden werd hij daarom aangemerkt als inwoner van Nederland. In Nederland deed hij aangifte naar zijn wereldinkomen. In Singapore had hij een appartement tot zijn beschikking en het daar verdiende inkomen werd in Singapore ook in de belastingheffing betrokken.
Gedurende de tweede uitzending was hij woonachtig en werkzaam in Singapore en had hij geen woonplaats meer in Nederland. In de tussenliggende periode (1 januari 2004 tot en met 30 november 2005) was hij woonachtig en werkzaam in Nederland en was de 30%-regeling van toepassing. Na 15 april 2007 was hij weer woonachtig en werkzaam in Nederland. Op 13 juli 2007 dienden hij en zijn werkgever een verzoek in voor toepassing van de 30%-bewijsregel voor een resterende periode van 37 maanden.
De inspecteur kende de 30%-regeling echter toe voor een resterende periode van maximaal 21 maanden. Het verschil in resterende looptijd van de 30%-regeling tussen de inspecteur en de werknemer had betrekking op de eerste uitzendperiode naar Singapore.
De rechtbank was van oordeel dat het begrip ‘verblijven’ moet worden uitgelegd naar de gewone betekenis daarvan in het spraakgebruik. De werknemer had in de eerste uitzendperiode een huis en een partner in Nederland, maar was fysiek aanwezig in Singapore. Naar geldend spraakgebruik verbleef hij dan niet in Nederland maar in Singapore. Dat hij vanwege het huis en de partner voor fiscale doeleinden was aangemerkt als woonachtig in Nederland, deed daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. De rechtbank verklaarde het beroep van de werknemer gegrond. De minister van Financiën stelde daarop sprongcassatie in bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad was het met het oordeel van de rechtbank eens. De door de rechtbank voorgestane uitleg van het begrip verblijven strookt volgens de Hoge Raad ook met een uitzonderingsbepaling in de kortingsregeling voor verblijf van betrekkelijk korte duur wegens vakantie, familiebezoek of andere persoonlijke omstandigheden. Deze uitzonderingsbepaling gaat ook uit van feitelijk verblijf. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van de minister ongegrond.