Sinds 1 juli 2012 bestaat in civiele zaken de mogelijkheid dat een rechtbank of gerechtshof een lopend geding onderbreekt om de Hoge Raad te vragen om bij wijze van ‘prejudiciële beslissing’ antwoord te geven op een rechtsvraag die ook voor andere zaken van belang is (art. 392 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Op 8 februari 2013 heeft de Hoge Raad de eerste hem gestelde vraag beantwoord.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Het betreft een zaak waarin het recht van hypotheek was verleend aan een bank voor enkele geldschulden, die ten onrechte niet werden afgelost. De bank verkocht de woning waarop de hypotheek rustte, maar uit de opbrengst konden haar vorderingen niet geheel worden voldaan. Zij wilde zich dus verhalen op het overige vermogen van de schuldenaar en vroeg een deurwaarder om dit op basis van de notariële hypotheekakte in gang te zetten. Op zichzelf is, los van het hypotheekrecht, een dergelijke executie op basis van een notariële akte mogelijk (art. 430 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De deurwaarder weigerde in dit geval echter mee te werken, omdat de vorderingen waarvoor de bank verhaal wilde nemen niet in de notariële akte waren genoemd. In de akte stond alleen dat het ging om alles wat de bank volgens haar administratie van de schuldenaar te vorderen had of te vorderen zou krijgen.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht legde bij vonnis van 3 augustus 2012 (LJN BX3391) aan de Hoge Raad de vraag voor of de omschrijving van vorderingen in de akte voldoende was om op basis van die akte te executeren. Advocaat-generaal Huydecoper achtte die omschrijving onder omstandigheden toereikend, maar de Hoge Raad beantwoordde de gestelde vraag ontkennend onder verwijzing naar een gelijksoortige beslissing in een arrest uit 1992. Volgens de Hoge Raad is het nemen van verhaal op het gehele vermogen van een schuldenaar dusdanig ingrijpend dat de vorderingen waarvoor verhaal wordt gezocht concreet in de notariële akte moeten zijn omschreven of – als zij toekomstig zijn – hun grondslag moeten vinden in een rechtsverhouding die concreet in de akte is omschreven.