Werkneemster is op 16 augustus 2008 als verkoopmedewerkster in dienst getreden bij werkgever (een supermarkt). Op 30 december 2012 is werkneemster op staande voet ontslagen wegens het verduisteren en nuttigen van voor de verkoop/ proeverij bestemde bedrijfseigendommen, waaronder een stuk stokbrood, een punt appeltaart, een appelflap en een pecannotenbroodje. Tevens hield werkneemster zich volgens werkgever hardnekkig niet aan werktijden en klokprocedures.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Verzoek en verweer
Werkneemster betwist dat sprake is van een dringende reden die het ontslag rechtvaardigt en beroept zich op de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet. Zij voert hiertoe aan dat het haar taak is om producten te testen/proeven, zeker als er iets bijzonders mee is. Zo zou het betreffende stokbrood op de grond zijn gevallen en zouden de appelflappen een snotterige inhoud hebben gehad. Hiernaast stelt werkneemster dat het gebruikelijk is om te eten en te proeven en dat derhalve gesproken kan worden van een gebruik dat behoorde tot de bedrijfscultuur van de supermarkt.
Werkneemster stelt ten aanzien van het zich niet houden aan werktijden en klokprocedures dat zij op 29 december 2012 een waarschuwingsbrief van werkgever heeft ontvangen en dat in de ontslagbrief van 31 december 2012 niet was vermeld dat zij zich na die waarschuwing niet aan de werktijden en klokprocedures heeft gehouden. Werkneemster concludeert dan ook dat dit argument niet als, onderdeel van, een dringende reden kan gelden.
Werkgever verweert zich door te stellen dat zij een huisreglement hanteert waarin regels met betrekking tot ‘Fraude en diefstal’ zijn opgenomen en dat ten aanzien van dit reglement door haar een zero-tolerancebeleid wordt gevoerd. Tevens heeft werkgever van de feiten videobeelden gemaakt en deze ter zitting getoond.
Werkgever stelt ten aanzien van het testen/proeven van de etenswaren door werkneemster dat zij hierin veel te ver is gegaan nu zij etenswaren voor zichzelf apart heeft gelegd en in grotere hoeveelheden tot zich heeft genomen dan bij het enkele proeven en keuren het geval zou zijn geweest.
Werkgever merkt op dat werkneemster de, niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde, stelling dat werkneemster tevens een muffin zou hebben gegeten door werkneemster onweersproken is gelaten.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter overweegt op basis van de ter zitting getoonde videobeelden dat werkneemster etenswaren voor zichzelf heeft afgesneden en gereserveerd en dat zij in ieder geval meerdere happen van één of meerdere appelflappen heeft genomen. De kantonrechter concludeert dat werkneemster derhalve verder is gegaan dan vanuit haar controlerende taak mag worden verwacht.
Voorts beschouwt de kantonrechter werkneemster als een ‘gewaarschuwd mens’, nu zij ervan doordrongen had moeten zijn dat werkgever zelfs het allerkleinste vergrijp zeer serieus opvat. Zo had werkneemster eerder immers al eens een waarschuwing van werkgever gehad vanwege het feit dat zij een pakje kauwgom opende voordat deze was afgerekend. De kantonrechter laat in zijn beoordeling meewegen dat werkneemster heeft erkend dat zij ten aanzien van het eten van de appelflappen niet correct heeft gehandeld en het door werkgever gestelde eten van een muffin door werkneemster onweersproken is gelaten. Ook heeft werkneemster de stelling van werkgever dat zij eerdere waarschuwingen onweersproken heeft gelaten onvoldoende weerlegd, aldus de kantonrechter.
De kantonrechter overweegt dat het vaste jurisprudentie is dat ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid is geboden en zal moeten worden onderzocht of er sprake is van onverwijlde spoed welke een onmiddellijke voorziening vereist én of voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter de vordering zal toewijzen.
De kantonrechter oordeelt dat aan het vereiste van onverwijlde spoed is voldaan. Ten aanzien van de vordering acht de kantonrechter echter het, op grond van het aangevoerde en hiertoe overwogene, onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter in een eventuele procedure tot het oordeel zal komen dat de vorderingen van werkneemster zullen worden toegewezen. De kantonrechter wijst de gevraagde voorzieningen af en veroordeelt werkneemster in de proceskosten.