De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 28 oktober 2015 dat de situatie waarin de IVA-uitkering niet is toegekend met een verkorte wachttijd, maar zonder wachttijd, vanaf het moment van toekenning gelijk behandeld moet worden als de in artikel 4, tweede lid, van het Inkomensbesluit, omschreven situatie. Dit betekent dat de IVA-uitkering prevaleert boven de loondoorbetaling.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Aan de orde is de vraag of ook in de voorliggende situatie, waarin tijdens de tweede loondoorbetalingsperiode volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid is ontstaan en een IVA-uitkering is toegekend zonder wachttijd, de IVA-uitkering prevaleert boven de loondoorbetaling.
Appellante (werkgeefster) heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat geen nieuwe loondoorbetalingsverplichting is ontstaan. Zij heeft betoogd dat zij niet verplicht kan worden om voor de tweede maal het loon van betrokkene gedurende 104 weken door te betalen. Met name omdat betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en hem een IVA-uitkering is toegekend, past het opleggen van een nieuwe loondoorbetalingsverplichting volgens appellante niet in het systeem van de Wet WIA.
De in artikel 4, tweede lid, van het Inkomensbesluit genoemde uitzondering op het uitgangspunt dat de loondoorbetaling prevaleert boven de IVA-uitkering, is beperkt tot situaties waarin een IVA-uitkering is toegekend nadat met toepassing van artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA de wachttijd is verkort. Appellante meent dat de situatie waarin een IVA-uitkering is toegekend zonder wachttijd rechtens en feitelijk gelijk is aan de in artikel 4, tweede lid, van het Inkomensbesluit omschreven situatie, zodat ook dan aanleiding bestaat om de IVA-uitkering te laten prevaleren boven de loondoorbetaling. Niet in geschil is dat toepassing van artikel 4, tweede lid, van het Inkomensbesluit leidt tot ongelijke behandeling, nu de daarin neergelegde uitzondering slechts bij een bepaalde groep volledig en duurzaam arbeidsongeschikte verzekerden geldt. De vraag die voorligt is, of daarmee het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden.
Uit de bedoeling van de uitzonderingsbepaling van artikel 4, tweede lid, van het Inkomensbesluit, is niet in te zien dat, vanaf het moment waarop vaststaat dat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, voor het laten prevaleren van de IVA-uitkering boven de loondoorbetaling rechtens en feitelijk verschil bestaat tussen de situatie waarin de IVA-uitkering met een verkorte wachttijd is toegekend en de situatie waarin de IVA-uitkering zonder wachttijd is toegekend. In de artikelsgewijze toelichting is voor dit onderscheid geen objectieve en redelijke rechtvaardiging te lezen. Ook het Uwv heeft geen rechtvaardiging hiervoor gegeven. Hieruit volgt dat de situatie waarin de IVA-uitkering niet is toegekend met een verkorte wachttijd, maar zonder wachttijd, vanaf het moment van toekenning gelijk behandeld moet worden als de in artikel 4, tweede lid, van het Inkomensbesluit, omschreven situatie.
ECLI:NL:CRVB:2015:3741