De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 20 oktober 2015 dat de toegangsregistratie een ontoereikende grondslag biedt voor het standpunt van het college dat appellant gedurende meer uren dan waren opgegeven op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht bij zijn werkgever.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Appellant is sinds juni 2009 in deeltijd voor 20 uur per week in dienst bij zijn werkgever, gevestigd op het terrein van het FCA. De volgens opgave van appellant genoten inkomsten worden in mindering gebracht op de bijstand.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de toegangsregistratie van het FCA een toereikende grondslag biedt voor het standpunt van het college dat appellant in de hier te beoordelen periode meer uren bij zijn werkgever heeft gewerkt dan de door hem opgegeven uren die overeenkomen met de door zijn werkgever bijgehouden urenregistratie.
Vaststaat dat op het terrein van het FCA, waar de werkgever van appellant is gevestigd, verscheidene andere bedrijven gevestigd zijn. Appellant heeft aangevoerd dat hij, nadat hij zijn werkzaamheden had afgerond, vaak nog voor onder meer een kop koffie langsging bij andere werknemers die elders op het terrein bij andere bedrijven dan zijn werkgever werkzaam waren. Ook kwam het voor dat appellant voor aanvang van zijn werkzaamheden aanwezig was op het bedrijventerrein, omdat hij meereed met een collega. Voor zover hij soms langer op het bedrijventerrein aanwezig was dan uit de urenregistratie blijkt, betekent dat volgens appellant dan ook niet dat hij gedurende die meer uren ook werkzaam was voor zijn werkgever. De rechtbank heeft dit niet aannemelijk geacht onder verwijzing naar vaste rechtspraak waaruit volgt dat de aanwezigheid van een belanghebbende tijdens reguliere arbeidstijden op een bestaande werkplek in een bedrijf de vooronderstelling rechtvaardigt dat deze daar ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid verricht (uitspraak van 3 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1947). Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden gaat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, deze vooronderstelling in het geval van appellant niet op. Geen aanleiding bestaat deze vooronderstelling ruim uit te leggen. De aanwezigheid van appellant bij andere bedrijven op het bedrijventerrein dan bij zijn werkgever kan derhalve niet worden gelijkgesteld met een verblijf op de werkplek in vorenbedoelde zin. Nu het college verder niet heeft onderzocht, bijvoorbeeld aan de hand van waarnemingen, of appellant zich tijdens reguliere werktijden op zijn eigen werkplek bevond, heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat appellant gedurende die meer uren op geld waardeerbare werkzaamheden voor zijn werkgever heeft verricht. Reeds daarom biedt de toegangsregistratie een ontoereikende grondslag voor het standpunt van het college dat appellant gedurende meer uren dan waren opgegeven op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht bij zijn werkgever.
ECLI:NL:CRVB:2015:3751