De Verenigde Staten hebben in maart 2003 om de uitlevering van Mohamed A. verzocht met het oog op zijn vervolging in verband met het medeplegen van oplichting van telefoonmaatschappijen.
De rechtbank Amsterdam heeft het uitleveringsverzoek behandeld en de uitlevering van Mohamed A. in februari 2004 ontoelaatbaar verklaard. Tegen deze uitspraak is door de officier van justitie beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de uitlevering op 19 april 2005 toelaatbaar verklaard.
Vervolgens heeft de minister van Justitie op 7 juni 2005 beslist de uitlevering toe te staan ten behoeve van strafvervolging van Mohamed A. voor de feiten waarvoor zijn uitlevering was gevraagd.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Tegen deze beslissing heeft Mohamed A. een kort geding aangespannen dat op 25 juli 2005 door de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage is behandeld.
Mohamed A. vorderde in dit kort geding primair de Staat te verbieden hem aan de Verenigde Staten van Amerika uit te (doen) leveren en te gelasten dat hij in Nederland zal worden vervolgd voor de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd; subsidiair vorderde hij de Staat te verbieden hem aan de Verenigde Staten van Amerika uit te (doen) leveren zonder een aantal individuele garanties te bedingen.
Op 8 augustus 2005 is in dit kort geding een tussenvonnis gewezen waarin de primaire vordering werd afgewezen en waarin de Staat in verband met de subsidiaire vordering in de gelegenheid werd gesteld om bij de autoriteiten van de Verenigde Staten ten aanzien van Mohamed A. de individuele garantie te bedingen dat de fundamentele rechten, zoals neergelegd in het IVBPR (het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten), door de autoriteiten van de Verenigde Staten zullen worden gerespecteerd en dat Mohamed A. niet zal worden vervolgd, in voorlopige hechtenis genomen of bestraft voor andere feiten dan in het uitleveringsverzoek genoemd.
De advocaat van de Staat heeft vervolgens op 2 september 2005 een diplomatieke nota van de Amerikaanse ambassade overgelegd. Deze diplomatieke nota van de Amerikaanse ambassade kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter op beide onderdelen niet worden aangemerkt als een genoegzame garantie.
Daarom verbiedt de voorzieningenrechter de Staat om Mohamed A. thans aan de Verenigde Staten van Amerika te (doen) uitleveren. Mocht de Staat bij de Verenigde Staten alsnog garanties bedingen die tegemoetkomen aan hetgeen de voorzieningenrechter heeft overwogen, dan staat het de Staat vrij een en ander hernieuwd te laten beoordelen.
Het tussenvonnis van 8 augustus 2005 staat op deze site onder LJ nummer: AU0615, het vonnis van 12 oktober 2005 onder LJ nummer: AU4178.
Uitspraak, Rechtbank ‘s-Gravenhage, LJ-Nummer: AU0615, Zaaknr: KG 05/814
Uitspraak, Rechtbank ‘s-Gravenhage, LJ-Nummer: AU4178, Zaaknr: KG 05/814