De rechtbank in Den Haag honoreert het beroep op verjaring van de Staat omdat de eisers niet zijn overgegaan tot aansprakelijkstelling van de Staat, binnen een redelijke termijn nadat zij te weten waren gekomen dat dit mogelijk was.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Executies Zuid-Sulawesi
Het gaat om een zaak van 15 eisers, die stellen dat hun vaders in 1947 door Nederlandse militairen zijn geëxecuteerd in Zuid-Sulawesi. Hun vorderingen waren op 31 december 1952 verjaard.
Vordering instellen binnen redelijke termijn
In eerdere zaken over misdragingen van Nederlandse militairen in Nederlands-Indië in 1947-1949 is het beroep op verjaring van de Staat niet gehonoreerd. Daarbij woog mee dat de eisers in die zaken lange tijd beperkte toegang tot het recht hadden en dat zij niet wisten dat zij de Staat aansprakelijk konden stellen en in Nederland voor een rechtbank konden dagen in verband met deze misdragingen. De rechtbank heeft in deze eerdere zaken geoordeeld dat de vordering moet zijn ingesteld binnen een redelijke termijn nadat eisers daadwerkelijk op de hoogte waren van de mogelijkheid om de Staat aansprakelijk te stellen en in rechte te betrekken in verband met misdragingen van Nederlandse militairen in Nederlands-Indië in 1947-1949.
Reeds in 2013 op de hoogte
In deze zaak zijn de eisers in 2013 ervan op de hoogte geraakt dat de Staat aansprakelijk kon worden gesteld. Zij hebben de Staat eind december 2016 aansprakelijk gesteld en gedagvaard. De rechtbank vindt dat dit niet binnen een redelijke termijn is gebeurd.
Rawagadeh-zaak
De rechtbank gaat niet mee in het betoog van eisers dat het eerder geen zin had een vordering in te stellen, omdat in het vonnis in de Rawagedeh-zaak (ECLI:NL:RBSGR:2011:BS8793) was overwogen dat een beroep van de Staat op verjaring jegens de kinderen wel zal kunnen slagen. Volgens eisers was het na het vonnis van deze rechtbank van 11 maart 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:2442) pas zinvol om een vordering in te stellen. In die zaak oordeelde de rechtbank dat er geen grond is om in zaken van misdragingen van Nederlandse militairen in Nederlands-Indië in 1947-1949 bij de beoordeling van het beroep op verjaring onderscheid te maken tussen weduwen en kinderen.
In strijd met de rechtszekerheid
De rechtbank vindt het te ver voeren om op basis van het vonnis in de Rawagedeh-zaak tot maart 2015 te spreken van een ‘hypothetische mogelijkheid’ om een vordering in te stellen. Het zou in strijd met de rechtszekerheid zijn om de aanvang van de redelijke termijn afhankelijk te laten zijn van het tijdstip waarop een procedure tegen de Staat naar de inschatting van eisers voldoende kans van slagen heeft.