De staatssecretaris van het Ministerie van Financiën laat weten waarom hij afziet van cassatie tegen de hofuitspraak waarin de bewijslast van de waardering bij de inspecteur wordt gelegd. Het hof kwam namelijk zelfstandig tot een waarde van het door de digra aan ‘zijn’ BV verhuurde pand.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
B is digra van X Beheer BV, welke vennootschap enig aandeelhouder is van Y BV. In 1995 verhuurt B een bedrijfspand aan Y BV voor een periode van vijf jaar met een optie voor nog vijf jaar. Volgens de huurovereenkomst bedraagt de huur € 36 000 per jaar met een jaarlijkse indexatie. De ‘onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik’ van het bedrijfspand is getaxeerd op € 1 225 000.
In geschil is voor welke waarde (in het economisch verkeer) het pand op de balans per 1 januari 2001 te boek moet worden gesteld (art. I, onderdeel AJ Invoeringswet Wet IB 2001). Dit ter bepaling van de afschrijving.
Volgens het hof moet de inspecteur bewijzen dat de waarde niet hoger is dan de door hem gestelde waarde in het economische verkeer. Dit omdat hij ten nadele van B is afgeweken van diens aangifte. Uitgangspunt daarbij is dat die waarde niet lager is dan de in casu door een onafhankelijke derde geboden prijs. De inspecteur maakt de door hem voorgestane waarde niet aannemelijk, hetgeen volgens het hof overigens niet betekent dat dan zonder meer B’s standpunt over de waarde zou moeten worden gevolgd. Het hof komt vervolgens min of meer zelfstandig tot een waardebepaling van het pand.
De staatssecretaris stelt geen beroep in cassatie in en geeft een toelichting.
Toelichting Bewijslast en waardebepaling aan ‘eigen’ BV verhuurd bedrijfspand, Ministerie van Financiën
Gerechtshof Amsterdam 6 maart 2006, LJN AV4588, Zaaknr: 04/01610