Rechtbank Arnhem heeft onlangs beslist dat een in 2005 naar Nederland teruggekeerde emigrant wel in aanmerking kwam voor een verhoging van de fiscale verkrijgingsprijs (step up) van zijn aanmerkelijkbelangaandelen in een zuivere holding waarvan hij alle aandelen hield en directeur was.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Een step up leidt bij verkoop van aanmerkelijkbelangaandelen tot een lager belastbaar box 2-inkomen. De gedachte achter de step up is -kort gezegd- om economische dubbele heffing over de waardeaangroei van de aandelen van een vennootschap te voorkomen voor zover de waardeaangroei betrekking heeft op de periode dat de vennootschap in het buitenland was gevestigd. De vestigingsplaats van een vennootschap wordt doorgaans bepaald door de plaats van feitelijke leiding.
Bij een zuivere holding valt dat in beginsel samen met de woonplaats van de directeur-grootaandeelhouder (dga). In de onderhavige procedure stond vast dat de dga van een bv op 1 januari 2005 nog in België woonde. De bv was in 2001 in Nederland opgericht en was een zuivere holding van een aantal in Nederland gevestigde werk-bv’s. De inspecteur stelde de verkrijgingsprijs van de aandelen vast op slechts de historische verkrijgingsprijs (de nominale waarde van de aandelen ad € 18.000 bij oprichting) van de bv. Hij was om diverse redenen van mening dat geen step up hoefde te worden verleend, maar de rechtbank wees die allemaal af. Op 1 januari 2005 was de bv nog in het buitenland gevestigd, en kwam de dga in aanmerking van een step up van bijna € 8,1 mln bovenop de historische verkrijgingsprijs.
Bij verkoop van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen wordt belasting geheven over het vervreemdingsvoordeel. Er is sprake van een aanmerkelijk belang bij een aandelenbezit van 5% of meer van het geplaatste kapitaal van een BV. Daarbij de tellen aandelen van de partner en indirect gehouden aandelen ook mee. Er zijn nog enige aanvullende regels hierbij. Zowel de ‘reguliere voordelen’ (zoals dividenden) als de vervreemdingsvoordelen zijn belast met 25% inkomstenbelasting. Het vervreemdingsvoordeel is het verschil tussen de overdrachtsprijs en de verkrijgingsprijs van de aandelen. Bij beide prijzen geldt als uitgangspunt de waarde in het economische verkeer op dat moment (moment van overdracht respectievelijk moment van verkrijging). De verkrijgingsprijs wordt gesteld op de tegenprestatie bij de verkrijging van de aandelen plus de daarmee samenhangende kosten. De verkrijgingsprijs van aanmerkelijkbelangaandelen bij verwerving van de aandelen is de overeengekomen koopprijs. Bij oprichting van een vennootschap is de verkrijgingsprijs gelijk aan de nominale waarde van de aandelen als op die aandelen geen agio is gestort.
In bepaalde situaties wordt de verkrijgingsprijs verhoogd (step up) om te voorkomen dat economische dubbele heffing optreedt. Dit is onder meer het geval bij immigratie van de aanmerkelijkbelanghouder waarvan de vennootschap in het buitenland is gevestigd. Het komt namelijk voor dat de voormalige woonstaat tot afrekening overgaat (exit heffing) over de waardeaangroei van die aandelen tot het tijdstip van emigratie. Ook verleent Nederland een step up indien in het belastingverdrag met de voormalige woonstaat bepaalt dat het heffingsrecht over de waardeaangroei van de aandelen aan de woonstaat toekomt. Verdragsrechtelijk kan Nederland deze waardeaangroei bij immigratie dan niet achteraf alsnog onder de fiscale claim van box 2 brengen. De verkrijgingsprijs wordt in dat geval gesteld op de waarde in het economische verkeer van de aandelen op het tijdstip van immigratie. De step up wordt alleen verleend bij immigratie van een aanmerkelijkbelanghouder waarvan de vennootschap in het buitenland is gevestigd. Is de vennootschap al in Nederland gevestigd, dan vallen de aanmerkelijkbelangaandelen al in box 2.
Als aanmerkelijkbelanghouder kunt u in beginsel op elk gewenst tijdstip de inspecteur verzoeken om de verkrijgingsprijs van uw aanmerkelijk belang bij een ‘voor bezwaar vatbare beschikking’ vast te stellen. Hoe hoger de verkrijgingsprijs des te lager zal het vervreemdingsvoordeel zijn. Een kritische blik op de door de inspecteur vastgestelde verkrijgingsprijs kan zeker de moeite lonen, zo blijkt weer eens uit een uitspraak van Rechtbank Arnhem. De rechtbank moest uitspraak doen over de vraag of een remigrant in aanmerking kwam voor een step up. De zaak was vereenvoudigd weergegeven als volgt.
Een man was eind 1995 vanuit Nederland geëmigreerd en uiteindelijk in België gaan wonen. In 2001 richtte de man een bv op naar Nederlands recht. Het geplaatste en gestorte kapitaal was € 18.000. De bv was een zuivere houdstervennootschap en hield aandelen in Nederland gevestigde vennootschappen. Enige jaren later remigreerde de man weer naar Nederland. Uit de feiten bleek geen specifieke datum. Bij een in 2007 ingesteld boekenonderzoek kwam de man met de inspecteur overeen dat 1 januari 2005 als remigratiedatum zou worden aangehouden. De man verzocht de inspecteur om de verkrijgingsprijs van zijn aanmerkelijkbelangaandelen in de bv vast te stellen. De inspecteur stelde deze vast op € 18.000. De man meende dat de verkrijgingsprijs op de waarde in het economische verkeer op 1 januari 2005 moest worden gesteld. Partijen waren het erover eens dat deze waarde € 8.109.643 bedroeg.
De man en de inspecteur verschilden van mening of de bv tot 1 januari 2005 in Nederland was gevestigd. De inspecteur was van mening dat dat wel het geval was. Daarbij waren zij het eens dat hiervoor de plaats van feitelijke leiding van de bv doorslaggevend is. De inspecteur stelde dat de feitelijke leiding van de bv in Nederland plaatsvond omdat moet worden gekeken naar het gehele concern waarvan de bv deel uitmaakt. Daarbij beriep hij zich ook op het begrip ‘the entity’s business as a whole’ in de toelichting op het OESO-modelverdrag.
De rechtbank was het met partijen eens dat de vestigingsplaats van de onderhavige bv moet worden bepaald op basis van de plaats van feitelijke leiding. Dit volgt namelijk uit de wettekst en de tekst van het belastingverdrag met België. De rechtbank wees daarbij ook op een arrest van de Hoge Raad uit 1992 waarin de Hoge Raad een nuancering aanbracht op het begrip vestigingsplaats. Uitgangspunt is dat de werkelijk leiding van een lichaam berust bij zijn bestuur en dat de vestigingsplaats overeenkomt met de plaats waar het bestuur zijn leidinggevende taak uitoefent. Als het echter aannemelijk is dat de werkelijke leiding van een lichaam door een ander dan het bestuur wordt uitgeoefend, dan kan er aanleiding zijn om de vestigingsplaats van het lichaam aan te merken de plaats van waaruit die ander de leiding uitoefent.
De rechtbank gaf aan dat de bewijslast dat de feitelijke leiding van de bv tot 1 januari 2005 in Nederland plaatsvond op de inspecteur rustte en was van oordeel dat hij niet in zijn bewijslast was geslaagd. De man woonde tot 1 januari 2005 namelijk in België zodat ervan moest worden uitgegaan dat alle belangrijke bestuursbeslissingen daar werden genomen. De inspecteur had verder geen steekhoudende argumenten aangevoerd van waaruit kon worden afgeleid dat de werkelijke leiding toch in Nederland plaatsvond.
Vervolgens ging de rechtbank in op het begrip ‘the entity’s business as a whole’ in het OESO-modelverdrag. De rechtbank merkte op dat het in onderhavige procedure gaat om de plaats waar de bv is gevestigd en niet waar het concern als geheel is gevestigd. De inspecteur had ook niet onderbouwd waarom in dit geval naar de plaats van de feitelijke leiding van het concern moest worden gekeken.
Nu de man op 1 januari 2005 nog in België woonde, lag de plaats van feitelijke leiding van de holding ook in België. Daar was de bv tot dusver ook belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting geweest. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en stelde de verkrijgingsprijs van de aandelen (inclusief step up) vast € 8.109.643.