Precies vijftig jaar geleden, op 1 november 1956, werd in Nederland de adoptiewet van kracht. Nederland was daarmee een van de laatste Europese landen met een goede adoptieregelgeving. Kern van de wet was en is, dat het geadopteerde kind in juridische zin volledig kind van de adoptieouders wordt. De juridische banden tussen kind en biologische ouders worden verbroken.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
In de eerste helft van de twintigste eeuw werden kinderen steeds vaker in pleeggezinnen geplaatst. De biologische ouders konden het kind echter altijd weer opeisen. Ook hadden de pleegouders geen zorgplicht. Met de invoering van de adoptiewet in 1956 kregen de adoptieouders een sterke rechtspositie en kon een pleegkind als wettig kind worden opgenomen in een adoptiegezin.
Naast adopties waarbij geen van de adoptiefouders de biologische ouder is van het te adopteren kind, zijn sinds 1979 ook stiefouderadopties mogelijk. Hierbij adopteert de (nieuwe) partner van één van de ouders zijn of haar stiefkind.
Buitenlandse kinderen
Sindsdien 1956 zijn in Nederland 60 duizend kinderen geadopteerd. Ongeveer tweederde van die kinderen komen uit het buitenland.
Vanaf het midden van de jaren zeventig nam de adoptie van buitenlandse kinderen sterk toe; eerst uit landen binnen Europa, later ook uit Zuid-Korea. Vanaf het eind van de jaren zeventig kwamen de kinderen ook voor een belangrijk deel uit Indonesië, India en Colombia. De laatste jaren steeg vooral het aantal adoptiekinderen uit China.
Sinds 1998 kunnen ongehuwd samenwonenden en alleenstaanden ook kinderen adopteren. In 2001 kregen ook paren van gelijk geslacht dit recht. Het aantal gewone adopties door paren van gelijk geslacht en alleenstaanden blijft echter klein, omdat de meeste andere landen deze vormen van adoptie verbieden.