De aansprakelijkheid van de bestuurder in de zorgsector staat de laatste jaren meer dan voorheen in de aandacht. Daarvan getuigt ook de recente uitspraak van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg, dat oordeelde dat de bestuurder niet aansprakelijk gesteld kon worden voor de schade die een zorginstelling geleden zou hebben. Als men kijkt naar de rechtsoverwegingen die het Scheidsgerecht gebruikt, lijkt het erop dat meer en meer aansluiting gevonden wordt bij de aansprakelijkheid van bestuurders op grond van de Corporate Governance Code. Dit is een logisch gevolg van de breed gedragen algemene opvattingen die begin dit jaar in de Zorgbrede Governance Code zijn verwoord. Door de toenemende professionalisering worden de grenzen van verantwoord ondernemen binnen de zorg steeds duidelijker.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Aansprakelijkheid op basis van artikel 2:9 BW
Er zijn twee vormen van aansprakelijkheid op basis waarvan een bestuurder aansprakelijk kan worden gesteld: externe en interne aansprakelijkheid. Bij externe aansprakelijkheid wordt de bestuurder van bijvoorbeeld een zorginstelling aansprakelijk gesteld door een derde. Een voorbeeld van externe aansprakelijkheid is aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. Op deze vorm van aansprakelijkheid ga ik hier niet in. Wel wil ik het hebben over de zogeheten interne aansprakelijkheid die geregeld is in artikel 2:9 BW. Dit artikel bepaalt dat elke bestuurder tegenover de rechtspersoon (in dit geval de zorginstelling) gehouden is tot behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Bij toetsing aan deze “behoorlijkheidsnorm” wordt gekeken naar hoe een redelijk bekwaam en redelijk handelend bestuurder had dienen te handelen. Bij de beoordeling is niet doorslaggevend of het beoogde resultaat wordt behaald. Belangrijker is of de bestuurder zich naar behoren ingespannen heeft om de hem opgedragen taak te vervullen.
Toetsing
Wanneer een zorginstelling op basis van artikel 2:9 BW een bestuurder aansprakelijk wil stellen, zal aangetoond moeten worden dat de instelling schade heeft geleden door de onbehoorlijke taakvervulling van de bestuurder én dat de bestuurder daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Onlangs heeft het Scheidsgerecht Gezondheidszorg (verder te noemen: SG) zich uitgesproken over de aansprakelijkheid van een (ex-)bestuurder voor schade die een zorginstelling meende te hebben geleden.
Kort feitenrelaas zaak
In deze zaak betreft het een geschil tussen een zorginstelling en een voormalig bestuurder van deze instelling. Het geschil heeft betrekking op de aankoop in 2002 en 2003 van een tweetal percelen en het aangaan van een samenwerkingsovereenkomst tijdens de bestuursperiode van de bestuurder in 2002.
In 2002 is de betreffende bestuurder voor 50% ziek geworden en in 2003 voor 100%. Het dienstverband is per 1 maart 2004 beëindigd. De zorginstelling heeft de bestuurder medio 2004 conform artikel 2:9 BW aansprakelijk gesteld voor het niet behoorlijk vervullen van de hem opgedragen taak. De bestuurder wordt verweten dat hij zonder de vereiste toestemming van de raad van toezicht is overgaan tot koop van de twee percelen en een samenwerkingsovereenkomst is aangegaan.
In een arrest van 4 april 2003 heeft de Hoge Raad zich al eens uitgesproken over aansprakelijkheid van een bestuurder op grond van artikel 2:9 BW, omdat de desbetreffende bestuurder verzuimd had de vereiste toestemming te vragen. Hieronder bespreek ik dit arrest, waarna ik verder ga met het recente oordeel van het SG over de aansprakelijkheid van de bestuurder in de zorg.
Berghuizer Papierfabriek-arrest
In dit arrest was sprake van een bestuurder van een onderneming die zonder daarvoor toestemming gevraagd te hebben aan de raad van commissarissen, in strijd met een beschermingsbepaling uit de statuten had gehandeld. De bestuurder was een optieovereenkomst aangegaan, terwijl in de statuten was bepaald dat voor het aangaan van een dergelijke overeenkomst toestemming gevraagd moest worden. De bestuurder heeft hier tegenin gebracht dat de raad van commissarissen en de algemene vergadering van aandeelhouders hem voor zijn handelen decharge verleend heeft. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bestuurder zijn bestuurstaak onbehoorlijk had vervuld en dat hem daarvan een ernstig verwijt kon worden gemaakt. Op grond van artikel 2:9 BW is hij aansprakelijk voor de schade die bij de onderneming is opgetreden.
Oordeel van het Scheidsgerecht over aansprakelijkheid bestuurder
Het oordeel van het SG ten aanzien van de aankoop van de twee percelen bespreek ik kort, aangezien bij deze onderdelen het SG niet inhoudelijk toetst aan artikel 2:9 BW. Ten aanzien van het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst ben ik uitgebreider, nu het SG hier inhoudelijk oordeelt.
Wat betreft de aankoop van het eerste perceel is de bestuurder van mening dat de aankoop paste binnen het beleid van de zorginstelling en dat enkele leden van de raad van toezicht hun toestemming hebben gegeven. De zorginstelling is van mening dat deze toestemming op basis van foutieve informatie tot stand gekomen is. De instelling laat onbetwist dat de aankoop paste binnen het beleid. Het SG is van mening dat de instelling niet genoeg bewijs heeft kunnen aandragen voor de stelling dat toestemming is verleend op basis van foutieve informatie. Aan toetsing van artikel 2: 9 BW komt het SG dan ook niet toe.
Met betrekking tot de aankoop van het tweede perceel stelt het SG dat alhoewel de bestuurder onjuist gehandeld heeft door tegen de afspraken in vooraf geen toestemming te vragen aan de raad van toezicht, dit nog niet als “ernstig verwijtbaar handelen” gekwalificeerd kan worden. Het SG meent dat de koop paste in het door de Stichting gevoerde en vooraf door de raad van toezicht goedgekeurde beleid. De bestuurder heeft in de koopovereenkomst de ontbindende voorwaarde opgenomen dat de raad van toezicht de aankoop nog moest goedkeuren. In de kern heeft de bestuurder dus de statutaire bepalingen nageleefd waarin stond dat de raad van toezicht voor dergelijke zaken toestemming moest geven. Ook ten aanzien van deze aankoop komt het niet tot een inhoudelijke behandeling van artikel 2:9 BW.
Interessanter is de overweging van het SG over het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst. Het SG is hier van mening dat de bestuurder de raad van toezicht niet expliciet om toestemming heeft gevraagd. Alhoewel dit in strijd is met de statuten, is het SG van mening dat dit niet tot de conclusie leidt dat de bestuurder ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Bovendien was de raad van toezicht op de hoogte van het project en wist of behoorde zij te weten dat aan het project kosten verbonden waren.
De raad van toezicht heeft daarin klaarblijkelijk geen reden gezien om het bestuur om opheldering te vragen. Nu het project binnen de doelstellingen van de Stichting viel en het openlijk en uitvoerig besproken was, kon dit niet leiden tot het oordeel dat de bestuurder ernstig verwijtbaar gehandeld had.
Het SG heeft bij de beoordeling van het geschil over de aankoop van de percelen en het aangaan van de samenwerkings-overeenkomst rekening gehouden met het feit dat in de jaren waarin de transacties hebben plaatsgevonden, telkens decharge verleend is. Nu deze decharge niet is gebaseerd op verzwijging van feiten/informatie of misleiding, vallen de transacties onder de verleende decharge en kunnen zij niet teruggedraaid worden. Daarnaast heeft de medebestuurder van deze bestuurder nooit aan de orde gesteld dat de bestuurder de raad van toezicht ontoereikend informeerde. Ook was hij het niet oneens met het gevoerde beleid. Tevens betrekt het SG in zijn oordeel dat van de medebestuurder en de raad van toezicht enige extra oplettendheid verwacht mocht worden nu de bestuurder ziek werd in die periode en hij zijn functie niet meer volledig kon uitoefenen.
Conclusie
Wat opvalt is dat alhoewel het feitenrelaas in de recente uitspraak van het SG bijna identiek is aan het Berghuizer Papierfabriek-arrest, de uitkomst volledig anders is. Op basis van het Berghuizer Papierfabriek-arrest kan worden geoordeeld dat het handelen in strijd met de statuten op zichzelf genomen al leidt tot aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW. Het handelen in strijd met de statuten wordt als zodanig ernstig verwijtbaar geacht. Het SG heeft echter geoordeeld dat alhoewel sprake was van het handelen in strijd met de statuten, dit gezien de omstandigheden van het geval niet kon leiden tot aansprakelijkheid. Had het SG de maatstaf van het Berghuizer Papierfabriek-arrest (str)eng toegepast, dan was de bestuurder op grond van artikel 2:9 BW aansprakelijk gehouden.
De les die uit de recente uitspraak van het SG getrokken kan worden, is tweeledig. Ten eerste dient een bestuurder te allen tijde op de hoogte te zijn van de inhoud van de statuten. Zo wordt voorkomen dat een bestuurder onbedoeld in strijd daarmee handelt. Blijkt echter toch dat een bestuurder in strijd met de statuten heeft gehandeld, dan moet gekeken worden naar de omstandigheden van het geval. Er zijn namelijk omstandigheden (zie uitspraak SG) waaronder het handelen in strijd met de statuten niet als ernstig verwijtbaar beoordeeld kan worden. Het feitenrelaas kan de inkleuring van artikel 2:9 BW immers allesbeslissend beïnvloeden.
mr. Kim van den Wijngaard is advocaat bij Van Benthem & Keulen te Utrecht.