Samenvatting van de uitspraak van de Hoge Raad van 20 februari 2007. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige uitspraak is laatstgenoemde bindend.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De verdachte in deze zaak, een seropositieve man, heeft zijn partner met wie hij een relatie had, voorgelogen over zijn besmetting. Hij heeft met hem veelvuldig onbeschermde seksuele contacten gehad, die op enig moment tot een HIV-besmetting van die partner hebben geleid. De verdachte is vervolgd wegens poging tot moord of doodslag, subsidiair zware mishandeling en meer subsidiair poging tot zware mishandeling.
De rechtbank Utrecht heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot moord of doodslag en hem veroordeeld wegens zware mishandeling (zie rechtbank Utrecht, 4.3.2004, LJN AO5330).
Ook het hof Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord of doodslag en hem veroordeeld wegens zware mishandeling (zie hof Amsterdam 2.6.2005, LJN AT7002).
Het cassatieberoep bij de Hoge Raad
De verdachte is tegen de uitspraak van het hof in cassatie gegaan. De zaak is in cassatie voor hem behandeld door mr. G. Spong, advocaat in Amsterdam. Wnd. advocaat-generaal mr. C.G.J. Bleichrodt heeft op 3.10.2006 geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De uitspraak van de Hoge Raad
Het hof oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de besmetting had, dat wil zeggen dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het slachtoffer besmet zou raken. Wat betreft die aanmerkelijke kans borduurt de Hoge Raad voort op zijn uitspraak van 18 januari 2005, NJ 2005, 154, LJN AR1860.
Toen kwam de Hoge Raad tot de overweging dat het aangaan van onbeschermde seksuele contacten door iemand die met het HIV-virus is besmet weliswaar gevaarzettend is, maar dat dit op zichzelf nog niet meebrengt dat daardoor een zodanige kans op besmetting met het HIV-virus – en dus op het oplopen van zwaar lichamelijk letsel – in het leven wordt geroepen dat deze naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk kan worden beschouwd. En, zo voegde de Hoge Raad daaraan toe, slechts onder bijzondere, risicoverhogende, omstandigheden kan dat anders zijn. Dat is ook in deze zaak het toetsingskader.
Het hof maakte voor zijn oordeel gebruik van statistische gegevens omtrent de kans op verwezenlijking van het besmettingsgevaar. Die gegevens duiden op een in de medische wereld groot geachte kans.
De Hoge Raad acht die gegevens echter van onvoldoende gewicht om op grond daarvan de aanmerkelijke kans aanwezig te achten die voor voorwaardelijk opzet is vereist. Daarbij is een factor van belang dat ook volgens de minister van Justitie terughoudendheid is geboden bij het aanvaarden van strafrechtelijke aansprakelijkheid voor gevaarzettende gedragingen als de onderhavige. De volksgezondheidsbelangen ten aanzien van het gevaar van HIV-besmetting spelen daarbij een rol. Zie de brief van de minister van Justitie, mede namens de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijkrelaties, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 15 juni 2005, kamerstuk 29 800 VI, nr. 157. De Hoge Raad voegt daaraan toe dat de veelvuldige seksuele contacten die de verdachte en zijn partner hebben gehad weliswaar als een zekere verhoging van het besmettingsrisico kunnen worden beschouwd, maar dat die veelvuldigheid niet kan worden aangemerkt als een bijzondere, risicoverhogende omstandigheid als bedoeld in de eerder genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 18 januari 2005.
De Hoge Raad komt dan tot het oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat sprake was van een zodanig aanmerkelijke kans op een HIV-besmetting dat voorwaardelijk opzet kan worden aangenomen.
Gelet op de inhoud van het dossier is een veroordeling door een hof dat opnieuw naar de zaak zou kijken niet te verwachten. Daarom spreekt de Hoge Raad zelf om doelmatigheidsredenen de verdachte vrij van al het hem ten laste gelegde.