Dinsdag 26 oktober is in het Noordhollands Dagblad een brief van Bert van Delden, voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht gepubliceerd.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Actueel
Van Delden werd door de redacteur van de opiniepagina van het Noordhollands Dagblad benaderd om een brief in te sturen over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. De uitlatingen van Van Delden over de onafhankelijkheid van de rechter tijdens de perspresentatie van de Agenda van de Rechtspraak 2005-2008 vormden de aanleiding. Een onderwerp dat vorige week zeer actueel was toen politici in de zaak-Erik O. zich publiekelijk uitlieten over het wenselijke vonnis terwijl de zaak nog ‘onder de rechter’ was.
Regionaal dagblad
Van Delden gaf eerder zijn opinie in landelijke dagbladen als NRC Handelsblad en de Volkskrant. Onder leest u zijn bijdrage aan het Noordhollands Dagblad.
Onafhankelijk: te veel, te weinig? Voldoende!
Een heuse publicitaire strijd ontspon zich vorige week over de vraag of politici zich nou wel of niet met rechtszaken mogen bemoeien. Sommige politici vinden van wel en zij stonden meteen klaar om hun mening over de zaak-Erik O in de media te verkondigen. Rechters en wetenschappers wezen die politici op hun verantwoordelijke positie; een mening geven mag, maar een rechter in een individuele zaak onder druk zetten door de publieke opinie te bespelen, gaat te ver.
Nu is de rechter onafhankelijk en de rechtspraak kan best een stootje hebben. Toch geeft de ophef rond deze zaak aanleiding om even stil te staan bij de positie van de rechter. Want hoewel het om een incident gaat, zien we de laatste jaren vaker dat parlementariërs zich al bij voorbaat uiten over de wenselijke uitspraak van de rechter. Staat de rechterlijke macht onder druk?
Nog niet eens zo heel lang geleden gold het motto dat de rechter uitsluitend via zijn uitspraken communiceerde. Voor niets anders kon bij hem worden aangeklopt. Tegenwoordig wordt hem te pas en te onpas om commentaar gevraagd en als hij dat niet onmiddellijk klaar heeft, wordt hem dat niet altijd in dank afgenomen. De journalist moet immers zijn deadline halen. Voeg daarbij dat het nieuws in beginsel meer gebaat is bij het constateren van tegenstellingen dan bij het vastleggen van overeenstemming, en het zal duidelijk zijn dat het leven er niet eenvoudiger op is geworden. Overigens gaat het om iets dat de rechterlijke macht min of meer zelf over zich heeft afgeroepen. Vooral het openbaar ministerie heeft er in het verleden, nu gelukkig weer minder, een handje van gehad om de publiciteit te zoeken. Er is daarom geen reden voor verwijten aan de pers.
In Engeland is het een goed gebruik dat niemand zich publiekelijk over een zaak uitlaat zolang die nog ‘onder de rechter’ is. In Nederland heeft deze regel nooit in volle omvang gegolden. Men moet vrijuit, en ook in kritische zin, over de rechtspraak kunnen spreken. Daarbij moet men wel oog blijven houden voor de toch wat bijzondere positie die de rechter in het staatsbestel inneemt. Het evenwicht tussen de machten dat kenmerkend is voor de democratie waarin wij leven, kan alleen in stand blijven als iedere macht haar plaats kent. “Omdat rechters, hoewel flink, ook maar mensen zijn, zou hun delicate rechtsprekende taak niet buitensporig bemoeilijkt moeten worden door onverantwoordelijke publicaties”, aldus de befaamde Amerikaanse rechter Frankfurter. De uitspraak in een brief aan mij van een lid van de Tweede Kamer “of politieke uitspraken tijdig of ontijdig zijn, is aan de politiek zelve” acht ik dan ook onjuist. Wellicht nog meer dan de rechter zou de politiek niet moeten pretenderen de maat voor alle dingen te zijn.
In Frankrijk geldt de president van de Republiek als de “garant de la justice”. Of iedere president die eretitel altijd ten volle waarmaakt, zou ik hier graag in het midden willen laten. Over de Nederlandse ministers van Justitie heeft de rechtspraak wat dit betreft door de bank genomen echter niet te klagen. Van enige poging om een rechterlijke uitspraak te beïnvloeden is mij nooit gebleken en als andere bewindslieden een enkele keer menen – ontijdig – een duit in het zakje te doen, pleegt Justitie, al is het maar door het in acht nemen van afstand, op gepaste wijze voor de belangen van de rechtspraak op te komen.
Een discussie van wat andere aard, maar één die voor de onafhankelijkheid zeker niet minder belangrijk is, is die over de financiën. De druk op de rechtspraak om te “produceren” – het woord zou een kwarteeuw geleden ongepast gevonden zijn – is groot. Gelukkig is de rechtspraak ook wat dit betreft echter niet voor haar verantwoordelijkheid weggelopen. Dat snelheid, in de zin van tijdigheid, een onderdeel van kwaliteit is wordt alom geaccepteerd. Inmiddels heeft de Raad voor de rechtspraak in nauwe samenspraak met de gerechten echter ook het programma RechtspraaQ opgezet. Bij dit programma gaat het om het ontwikkelen van andere dan louter kwantitatieve maatstaven waarmee de kwaliteit van het rechterlijk funcioneren kan worden gemeten. Een meetlat zal daar overigens niet aan te pas komen, maar het onderling vergelijken van rechtbanken wordt niet uit de weg gegaan. Het gaat immers niet alleen om aantallen. Wat er achter de getallen schuilgaat, is wel zo belangrijk. In dit opzicht mag de komst van de Raad voor de rechtspraak als een doorbraak worden gezien. Het is de Raad die op basis van wat hem door de gerechten wordt aangereikt, tracht met de minister van Justitie tot afspraken te komen over wat telkens in een begrotingsjaar geleverd kan worden. Als er geen overeenstemming wordt bereikt, krijgt het parlement niet alleen de begroting zoals die door de minister is opgesteld aangeboden; het wordt ook in kennis gesteld van datgene wat de rechtspraak meent nodig te hebben. Het laatste woord is dan natuurlijk, het kan niet anders, aan de begrotingswetgever. Daarom: waakzaamheid blijft geboden, maar de onafhankelijkheid van de rechtspraak is voldoende gewaarborgd.
Mr. A.H. van Delden
Voorzitter Raad voor de rechtspraak