In deze zaak tussen Dexia Bank Nederland B.V. tegen X (de man) en Y (de vrouw) gaat het om het volgende. De man, echtgenoot van de vrouw, heeft in 2000 een aantal effectenlease-overeenkomsten van het type ‘Korting Kado Actie’ gesloten met Dexia Bank Nederland B.V. De vrouw heeft binnen drie jaar daarna schriftelijk aan Dexia bericht dat zij de overeenkomsten buitengerechtelijk vernietigt op grond van het bepaalde in de artt. 1:88 en 1:89 Burgerlijk Wetboek (hierna:BW) nu zij de man geen toestemming heeft verleend voor het aangaan van deze effectenlease-overeenkomsten.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De man en de vrouw hebben in deze procedure gevorderd te verklaren voor recht dat de effectenlease-overeenkomsten rechtsgeldig buitengerechtelijk zijn vernietigd. De rechtbank (sector kanton) te Amsterdam heeft de vordering toegewezen op de grond – kort gezegd – dat deze overeenkomsten van het type ‘Korting Kado’ gekwalificeerd kunnen worden als overeenkomsten van huurkoop, zodat de man op basis van art. 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW de toestemming van zijn echtgenote nodig had om een overeenkomst van huurkoop aan te gaan. Deze toestemming moest – aldus de rechtbank – gelet op art. 1:88 lid 3 BW schriftelijk verleend worden, nu een dergelijke overeenkomst bij akte moet worden aangegaan.
Dexia heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Dit hof heeft op 1 maart 2007 (zie rechtspraak.nl, LJN AZ9721) het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft geoordeeld dat de onderhavige effectenlease-overeenkomsten van het type ‘Korting Kado’ kunnen worden gekwalificeerd als overeenkomsten van huurkoop nu aan alle daarvoor door de wet gestelde vereisten is voldaan.
Dexia heeft vervolgens cassatieberoep bij de Hoge Raad ingesteld. In deze zaak wordt Dexia bijgestaan door mr. R.S. Meijer en het echtpaar wordt bijgestaan door mr. D. Rijpma en mr. D.M. de Knijff, allen advocaat in Den Haag. In het cassatieberoep betoogt Dexia dat de gevorderde verklaring voor recht ten onrechte is toegewezen. Zij stelt dat de onderhavige effectenlease-overeenkomsten niet als huurkoop gekwalificeerd kunnen worden omdat zij betrekking hebben op vermogensrechten en omdat er – aldus Dexia – geen ‘aflevering’ heeft plaatsgevonden. Zij bestrijdt niet dat de onderhavige overeenkomsten aan de overige wettelijke vereisten voldoen. Dexia betoogt verder dat de toestemming niet schriftelijk verleend behoefde te worden.
De plaatsvervangend Procureur-generaal acht de cassatieklachten van Dexia ongegrond en onderschrijft het oordeel van het Amsterdamse hof. Haar conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.