De Wet Bijzondere opsporingsbevoegdheden biedt over het algemeen een goede balans tussen een voldoende toedeling van bijzondere opsporingsbevoegdheden, een adequate regeling daarvan en controle daarop. Al langer bestaande bevoegdheden zijn nu preciezer en wettelijk geregeld. Dat biedt meer houvast bij de toepassing in de praktijk. De nieuwe bevoegdheid ‘opnemen van vertrouwelijke communicatie’ blijkt belangrijke bijdragen aan de opsporing te kunnen leveren. Dat blijkt uit de evaluatie van de Wet BOB die vandaag door minister Donner van Justitie naar de Tweede Kamer is gezonden. Het onderzoek is uitgevoerd door onderzoekers van het Wetenschappelijk- Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) en het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen (Universiteit Utrecht).
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Achtergrond
Sinds 1 februari 2000 zijn ingrijpende opsporingsmethoden zoals observatie, infiltratie en het opnemen van vertrouwelijke communicatie geregeld in de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (Wet BOB). Deze wet is voor een belangrijk deel geïnspireerd door het onderzoek van de commissie Van Traa naar misstanden in de opsporing. Daarbij bleek dat het aan controle, transparantie en openbaarheid had ontbroken.
De wet BOB heeft tot doel een effectieve opsporing mogelijk te maken, maar de wet beoogt ook een versterking van de controle op de inzet van deze opsporingsmethoden, zowel intern door het openbaar ministerie als extern door de rechterlijke macht en de advocatuur. Zo voorziet de wet in een duidelijke controle van het openbaar ministerie op toepassing van deze methoden door de politie.
Resultaten
Het rapport bespreekt de praktijkervaringen met de in de wet geregelde bijzondere opsporingsbevoegdheden en de vraag in hoeverre de wet de controle op en transparantie van het opsporingsonderzoek heeft vergroot. Om inzicht te geven in de praktijkervaringen met de Wet BOB zijn in zeven politieregio’s ruim honderd interviews gehouden met politiemensen (recherche, CIE, kernteams, infiltratie- en technische teams), de zittende en staande magistratuur en leden van de advocatuur.
Algemeen
Met de Wet BOB is – in antwoord op de bevindingen van Van Traa – over het algemeen een goede balans gevonden tussen een voldoende toedeling van bijzondere opsporingsbevoegdheden, een adequate regeling daarvan en controle daarop. Al langer bestaande bevoegdheden zijn nu preciezer en wettelijk geregeld. Dat biedt meer houvast bij de toepassing in de praktijk. De nieuwe bevoegdheid ‘opnemen van vertrouwelijke communicatie’ blijkt belangrijke bijdragen aan de opsporing te kunnen leveren.
Transparantie en controle
De officier van justitie is meer dan voorheen betrokken bij de uitvoering van opsporingsonderzoeken. De interne controle functioneert, mede door de koppeling van bevoegdheden aan bevelen van de officier, goed. Door vertrouwen in deze toetsing en door de toegenomen transparantie in het dossier oefent de rechter voornamelijk een passieve controle uit. Al met al komt de nadruk verder te liggen op interne toetsing door het openbaar ministerie. Ook de positie van de rechter-commissaris, die alleen nog voor het tappen en opnemen van vertrouwelijke communicatie een machtiging moet geven, is naar achteren geschoven ten opzichte van de – ook met de Wet BOB beoogde – versterkte rol van de officier van justitie.
De mogelijkheden om opsporingsmethoden via de rechter-commissaris af te schermen worden nog nauwelijks benut of geëxploreerd, evenmin als mogelijke oplossing voor de afscherming van burgerinformanten.
Administratieve belasting
Procedurele en technische voorschriften op het gebied van observatie en het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC) geven aanleiding tot kritiek omdat apparatuur daardoor minder doelmatig kan worden ingezet. De verslaglegging die met de inzet van die bevoegdheden gepaard gaat brengt een forse administratieve belasting mee. Een belangrijke doelstelling van deze procedurele en technische voorschriften, namelijk transparantie en controleerbaarheid van het onderzoek wordt wel onderschreven. De Wet BOB brengt een lastenverzwaring mee vanwege de schriftelijke onderbouwing voor het aanvragen en verlengen van de verschillende bevelen. De met het tappen gepaard gaande formaliteiten geven de grootste administratie werklast. Dit valt echter niet alleen op het conto van de Wet BOB te schrijven, maar komt ook voort uit de ontwikkelingen op de mobiele telefoniemarkt.
Notificatieplicht
De notificatieplicht, die inhoudt dat een burger ingelicht moet worden als een bijzondere opsporingsbevoegdheid tegen hem is ingezet, wordt te weinig nagekomen. De oorzaak hiervan is dat het onderzoeksbelang uitstel ervan mogelijk maakt, de notificatieplicht bij het openbaar ministerie geen prioriteit heef, en er geen sanctie op uitstel staat.
Interpretatie
De interpretatie van verschillende in de Wet BOB gehanteerde termen loopt nog uiteen. Zo valt observatie alleen onder de Wet BOB als deze ‘stelselmatig’ van karakter is en geldt het verbod op doorlaten van drugs alleen als de politie ‘wetenschap’ heeft over de vindplaats van de drugs. Dit levert niet direct grote problemen op voor de opsporingspraktijk. Jurisprudentie geeft hierin inmiddels meer richting en soms bestaat er geen bezwaar een bevoegdheid onder de Wet BOB te laten vallen, ook wanneer dat niet strikt noodzakelijk is.
De criminele inlichtingen eenheid (CIE) werkt met burgers (informanten) die inlichtingen verzamelen. Niettemin laat men door een terughoudende interpretatie van het begrip ‘stelselmatig’ de inzet van deze informanten niet onder de Wet BOB vallen. Als activiteiten van een informant wel onder die noemer dreigen te vallen worden die bewust beperkt. De reden hiervoor is dat naar de mening van politie en justitie de afscherming van de burgerinformant in het kader van de wet BOB problematisch is en om die reden vermeden moet worden.
Bij het doorlaatverbod blijkt dat de mate van ‘wetenschap’ over het aanwezig zijn van bijvoorbeeld drugs, beïnvloed kan worden door de keuzes die in het opsporingsonderzoek worden gemaakt. Aldus wordt voorkomen dat men op grond van het verbod op doorlaten moet ingrijpen in een opsporingsonderzoek terwijl dat op dat moment voor het onderzoek schadelijk zou kunnen zijn. Ook biedt interpretatie van het begrip ‘wetenschap’ ruimte ingrijpen op grond van het doorlaatverbod uit te stellen.
Buitenland
Problemen die zich bij politiële samenwerking met het buitenland voordoen zijn maar ten dele het gevolg van de Wet BOB. Andere oorzaken zijn algemene verschillen in (rechts)cultuur en beleid. Bezwaren richten zich vooral op formaliteiten en langdurige procedures bij sommige bevoegdheden en de beoogde transparantie ten behoeve van de controle. Meer specifiek speelt dit bij het opnemen van vertrouwelijke communicatie in auto’s, de inzet van burgers bij de opsporing en het doorlaatverbod.
Reactie ministerie van Justitie
Uit het onderzoek blijkt dat de regeling bijzondere opsporingsbevoegdheden integraal onderdeel is gaan uitmaken van de opsporingspraktijk. De beoogde doelstellingen van normering, controle en effectieve opsporing zijn gerealiseerd. Dat blijkt uit de aanbiedingbrief van minister Donner van Justitie. De stevige positionering van de officier van Justitie heeft daadwerkelijk geleid tot meer toezicht en sturing. Dit ontlast de werkdruk van de rechter-commissaris. Wel leidt met name het verplicht vastleggen van onder meer procedurestappen en de aanvraag voor technische hulpmiddelen tot extra administratieve werkdruk bij politie en openbaar ministerie, maar dit wordt noodzakelijk geacht voor de transparantie.
Minister Donner is in ieder geval voornemens om de procedures voor het gebruik van technische hulpmiddelen waar mogelijk te vereenvoudigen. Ook wordt overwogen om bij het tappen van personen niet het aansluitnummer centraal te stellen, maar de betreffende persoon. Alle vormen van telefonie die de persoon gebruikt, kunnen dan als gevolg van het bevel tot opnemen van telecommunicatie worden getapt. Ten aanzien van de notificatieplicht stelt de minister dat het openbaar ministerie met een plan van aanpak zal komen om het melden van gebruikte opsporingsbevoegdheden beter uit te voeren. Aanpassing van de regeling van bijzondere opsporingsbevoegdheden als infiltratie, direct afluisteren en doorlaten blijkt op grond van de conclusies van de onderzoekers en uitspraken van de Hoge Raad niet noodzakelijk. Wel zal de minister met het openbaar ministerie nader in overleg treden, over enkele in het rapport gesignaleerde knelpunten in de praktijk.
Beleidsreactie evaluatie Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden
Eindevaluatie Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden
Beijer, A., Bokhorst, R.J., Boone, M., Brants, C.H., Lindeman, J.M.W. (2004),
De Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden; eindevaluatie , Onderzoek en beleid 222, Den Haag
Volledige tekst
Samenvatting