Een commissie waaraan zowel door het ministerie van Justitie als door de Hoge Raad is deelgenomen heeft in februari een rapport over dit onderwerp aangeboden aan de directeur-generaal rechtspleging en rechtshandhaving van het ministerie van Justitie.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Hier volgt de samenvatting van het rapport:
De Hoge Raad heeft zowel op het gebied van de rechtsvorming als op het gebied van de rechtsbescherming een belangrijke taak. Deze taken kunnen niet los van elkaar worden gezien. De invulling van deze taken verdient aanpassing.
De ervaring leert dat een substantieel deel van de in cassatie voorgelegde zaken eigenlijk niet de aandacht van de cassatierechter verdient, omdat daarin geen vragen aan de orde zijn waarvan de beantwoording in het belang is van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, terwijl evenmin een belangrijk aspect van rechtsbescherming aan de orde is. Deze zaken, waarin de Hoge Raad en het Parket geen wezenlijke taak te vervullen hebben, moeten in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure worden afgedaan, opdat zij zo min mogelijk druk leggen op de beperkte capaciteit van de Hoge Raad en het Parket. De commissie is van oordeel dat in cassatieberoepen die vooral gericht zijn op individuele rechtsbescherming, alleen een beslissing van de Hoge Raad nodig is indien een partij door fouten van de lagere rechter significant nadeel lijdt.
De commissie stelt daarom voor in de wet een selectiemogelijkheid op te nemen waarmee de Hoge Raad in staat wordt gesteld een voor cassatierechtspraak ongeschikte zaak niet-ontvankelijk te verklaren. Een dergelijk selectiemechanisme kan worden beschouwd als een nieuwe stap op de met art. 81 RO ingeslagen weg. Een selectiekamer zal een schifting moeten maken tussen zaken die er in cassatie toe doen en zaken waarvoor dat niet geldt.
Een goed werkende selectie kan het gezag van de Hoge Raad versterken, doordat hij zijn aandacht – evenals het Parket – kan concentreren op voor de kwaliteit van de rechtspraak belangrijke onderwerpen. De commissie adviseert de Minister van Justitie de totstandkoming van bovenbedoelde wetswijziging op zo kort mogelijke termijn ter hand te nemen en beveelt de Hoge Raad en het Parket aan te anticiperen op bedoelde wetswijziging door het huidige art. 81 RO nog wat ruimer toe te passen.
De toegankelijkheid en tijdigheid van de cassatierechtspraak dienen voldoende te zijn gewaarborgd. Dit betekent dat in het bijzonder voor de civiele kamer voorzieningen moeten worden getroffen om te vermijden dat zaken met rechtsvragen waarvan aannemelijk is dat maatschappelijk behoefte bestaat aan een richtinggevende uitspraak van de Hoge Raad, de cassatierechter niet of niet tijdig bereiken. De commissie is van oordeel dat in dit licht aangewezen is te streven naar een ruimere toepassing van cassatie in het belang der wet. De taak om houvast te bieden voor de rechtspraktijk en om de kwaliteit van de rechtspleging te bevorderen zou hierdoor beter kunnen worden uitgeoefend. Bij een ruimere toepassing van cassatie in het belang der wet is het wenselijk om bestaande beperkingen, zoals het ontbreken van tegenspraak, zoveel mogelijk weg te nemen, bijvoorbeeld door voor belanghebbenden de mogelijkheid te openen om commentaar te leveren op de voordracht van de Procureur-Generaal en om informatie te verstrekken over het daarin behandelde onderwerp. De commissie adviseert de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad hiertoe initiatieven te ontplooien.
Daarnaast is de commissie van oordeel dat met name voor de civiele kamer overweging verdient om de mogelijkheid van het stellen van prejudiciële vragen door de feitenrechter nader te onderzoeken. Ook langs die weg zouden vragen die thans niet of niet tijdig bij de Hoge Raad komen, in cassatie aan de orde kunnen worden gesteld. De commissie adviseert de Minister van Justitie dit onderzoek door het WODC te laten uitvoeren.
Ook adviseert de commissie de President van de Hoge Raad en de Procureur-Generaal met de Raad voor de rechtspraak in overleg te treden over het openen van de mogelijkheid van detachering of stages van rechters en raio’s bij de Hoge Raad en het Parket in een passende functie. Voorts is de commissie van oordeel dat het invoeren van de mogelijkheid van ambtshalve cassatie in de civiele sector niet wenselijk is. Ten slotte lijkt het de commissie geraden om op termijn te onderzoeken of bestaande cassatieverboden een consistent geheel vormen en of (en zo ja, op welk vlak) hier een beperking of uitbreiding wenselijk is. De commissie adviseert de minister dit onderzoek te zijner tijd door het WODC te laten uitvoeren.