Aan [geïntimeerde] is op de voet van artikel 36e Sr de verplichting opgelegd een aanzienlijk bedrag te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, bij niet betaling te vervangen door vervangende hechtenis van maximaal 6 jaar. De veroordeling is onherroepelijk geworden na wijziging van de wet op grond waarvan sanctie op niet betaling maximaal 3 jaar lijfsdwang is. [geïntimeerde] vordert invrijheidstelling nadat hij eerst vervangend hechtenis en nadien lijfsdwang, in totaal 3 jaren, heeft ondergaan.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Hof: de burgerlijke rechter is bevoegd die vordering te behandelen en [geïntimeerde] is ontvankelijk in zijn vordering.
Dat het openbaar ministerie vervangende hechtenis heeft toegepast (in plaats van verlof lijfsdwang te vorderen) berust op een fout van het openbaar ministerie. Een redelijke wetsuitlegging brengt mee dat de met hetzelfde oogmerk (prikkel tot nakoming) ten uitvoergelegde vervangende hechtenis geacht moet worden te zijn ten uitvoer gelegd als lijfsdwang en/of daaraan gelijkgesteld dient te worden, dan wel daaraan moet worden toegerekend/daarmee moet worden verrekend. Dat [geïntimeerde] ervoor zal ‘kiezen de resterende tijd uit te zitten, waarna het openbaar ministerie geen enkele stok meer achter de deur heeft om betaling af te dwingen, waardoor de slachtoffers van [geïntimeerde] met lege handen zullen achterblijven’, leidt er niet toe dat de eerst na ruim twee jaar ontdekte fout niet overeenkomstig deze redelijke wettoepassing moet worden afgehandeld.