Na de echtscheiding vorderde een vrouw een substantieel bedrag van haar ex-echtgenoot omdat tijdens het huwelijk het periodieke verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden niet was uitgevoerd. Een aantal jaren later kwamen zij overeen dat de vrouw alsnog een bedrag kreeg op grond van het niet-uitgevoerde periodieke verrekenbeding. In de tussenliggende periode vermeldde de vrouw echter niets over deze vordering op haar ex-echtgenoot in haar aangifte inkomenbelasting. Voor dit laatste kreeg ze een boete vanwege het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Een man en vrouw waren gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, waarin een periodiek verrekenbeding – ook wel “Amsterdams verrekenbeding” – was opgenomen. Het verrekenbeding hield in dat alle overgespaarde inkomsten jaarlijks gelijk tussen man en vrouw moesten worden verdeeld. Tijdens het huwelijk is echter nooit verrekend.
In 2001 werd een echtscheiding tussen de man en vrouw uitgesproken. In datzelfde jaar eiste de vrouw een bedrag van bijna € 19 miljoen van haar ex-echtgenoot op grond van het niet-uitgevoerde periodieke verrekenbeding. In de huwelijkse voorwaarden was een zogeheten vervalbeding opgenomen waardoor een beroep op verrekening na zes maanden verviel. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is een beroep op een vervalbeding niet mogelijk indien dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In 2003 kwamen de man en vrouw overeen dat de vrouw recht had op verrekening van een bedrag van € 6,8 miljoen.
De vrouw nam de door haar geëiste vordering op haar ex-echtgenoot niet op in haar aangifte inkomstenbelasting over 2002, omdat het volgens de vrouw in 2002 nog hoogst onzeker was of zij recht had op verrekening en tot welk bedrag. De inspecteur corrigeerde dit en hield bij het opleggen van de aanslag wel rekening met de vordering. Daarnaast legde hij aan de vrouw een boete op van € 36.706 vanwege het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte. De rechtbank oordeelde in eerste instantie dat de gecorrigeerde aanslag terecht was. In hoger beroep was alleen nog de boete in geschil.
Het Hof Amsterdam was van mening dat sprake was van opzet, zodat een vergrijpboete aan de vrouw kon worden opgelegd. Daarbij speelde onder meer een rol dat de vrouw wist van het bestaan van de aanspraak, aangezien zij zelf de vordering had ingesteld, persoonlijk een overeenkomst had gesloten met haar ex-echtgenoot over de omvang van de vergoeding en zij zelf in 2004 haar aangifte inkomstenbelasting over 2002 had ondertekend. Gezien de omstandigheden vond het hof echter een boete van € 10.000 passend.
Een mogelijke vordering op grond van het niet uitvoeren van een “Amsterdams verrekenbeding” in de huwelijkse voorwaarden heeft dus, zoals onder meer uit deze casus blijkt, niet alleen gevolgen voor de belastingaangifte, omdat de vordering een vermogensrecht vertegenwoordigt en daarom in de aangifte inkomstenbelasting in box 3 moet worden vermeld, eventueel tot het geschatte bedrag van de vordering. Indien wordt ‘vergeten’ een dergelijke vordering in de aangifte op te nemen, kan dat ook nog een fiscale boete opleveren!