Een gewezen bestuurder van een ontbonden rechtspersoon waarvan het vermogen reeds is vereffend, kan alleen nog in bijzondere omstandigheden aansprakelijk worden gesteld voor onbetaalde gebleven belastingschulden en daarmee verband houdende heffings- en invorderingsrente. Dit blijkt uit een recente uitspraak van Hof Arnhem. Slechts voor zover een vereffening door een rechtbank is heropend -omdat na vereffening nog een schuldeiser is opgekomen- zou onder omstandigheden de ontvanger nog ruimte kunnen bieden voor bestuurdersaansprakelijkheid. In de procedure voor Hof Arnhem was geen sprake van een heropening van een vereffening. Daardoor was ten tijde van het opleggen van een naheffingsaanslag omzetbelasting niemand meer bevoegd om de niet meer bestaande vennootschap in rechte te vertegenwoordigen. De ontvanger had het naheffingsaanslagbiljet toegezonden en een voormalige bestuurder voor deze belastingschuld kort daarna aansprakelijk gesteld. Het hof stelde vast dat de ontvanger de regels onjuist had toegepast en vernietigde de aansprakelijkstelling.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Een (gewezen) bestuurder van een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam zoals een bv kan onder omstandigheden aansprakelijk worden gesteld voor bepaalde belastingen (waaronder loonbelasting en omzetbelasting) de daarmee verband houdende heffings- en invorderingsrente en premies sociale verzekeringen die het door hem bestuurde lichaam is verschuldigd maar welke niet zijn betaald. Ook een gewezen bestuurder van een ontbonden rechtspersoon waarvan het vermogen reeds is vereffend, kan bestuurdersaansprakelijk worden gesteld. Dit is echter alleen in specifieke omstandigheden mogelijk. Dit blijkt uit een uitspraak van Hof Arnhem. De zaak was verkort weergegeven als volgt.
Een bv was op 5 september 2001 failliet verklaard. De aan een advocatenkantoor verbonden curator was belast met de afwikkeling van het faillissement. Het faillissement werd op 13 november 2002 opgeheven wegens gebrek aan baten. De ontvanger van de belastingdienst had de afdeling faillissementen van het advocatenkantoor met dagtekening 15 maart 2005 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2000 toegezonden. De naheffingsaanslag betrof de gefailleerde bv. Eveneens op 15 maart 2005 had de ontvanger een gewezen bestuurder van die bv de naheffingsaanslag toegezonden. Op 5 april 2005 stelde de ontvanger de betreffende gewezen bestuurder aansprakelijk voor de niet betaalde naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor een bedrag van ruim € 440.000 en ruim € 57.000 aan heffingsrente en invorderingsrente. De gewezen bestuurder bestreed de aansprakelijkstelling voor Rechtbank Arnhem echter tevergeefs. Voor Hof Arnhem had hij evenwel succes.
Het hof stelde voorop dat een rechtspersoon na ontbinding blijft voortbestaan, voor zover dit tot vereffening van het vermogen nodig is. Een rechtspersoon houdt pas op te bestaan op het tijdstip waarop de vereffening eindigt. De vereffenaar of de faillissementscurator doet aan de registers waar de rechtspersoon staat ingeschreven daarvan opgaaf. Nu uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel bleek dat de ontbonden bv op 13 november 2002 had opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig waren, was de vereffening op dat moment geëindigd. Daarna was de vereffening niet meer heropend.
De inspecteur had op 15 maart 2005 de naheffingsaanslag vastgesteld. Uit rechtspraak van de Hoge Raad maakte het hof op dat het opleggen van een naheffingsaanslag aan een ontbonden vennootschap niet zinloos hoeft te zijn, omdat een rechtbank de vereffening kan heropenen. Een heropening kan plaatsvinden ingeval na het tijdstip waarop de rechtspersoon opgehouden heeft te bestaan, nog een schuldeiser opkomt die een verzoek tot heropening indient. In dat geval herleeft de rechtspersoon, maar uitsluitend ter afwikkeling van de heropende vereffening.
Het hof wees op een bepaling uit de Invorderingswet waarin staat dat een aansprakelijkstelling niet vóór het tijdstip geschiedt waarop de belastingschuldige in gebreke is met de betaling van zijn belastingschuld. Het hof wees vervolgens op twee arresten van de Hoge Raad waarin laatstgenoemde had geoordeeld dat een belastingschuldige pas dan in gebreke is als hij in de gelegenheid is geweest om kennis te nemen van de belastingschuld en deze te voldoen. Een rechtspersoon zoals een bv is volgens het hof pas in de gelegenheid geweest als de belastingschuld is bekendgemaakt aan een persoon die op het tijdstip van het opleggen van de belastingaanslag bevoegd is om de rechtspersoon in rechte te vertegenwoordigen.
Nu de bv op 15 november 2002 had opgehouden te bestaan en geen heropening meer had plaatsgevonden, was ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag niemand meer bevoegd om de bv in rechte te vertegenwoordigen. De ontvanger was van mening dat het in zodanig geval toereikend zou zijn om een naheffingsaanslag bekend te maken aan de curator of aan de voormalige bestuurder. Het hof kwalificeerde dit als een onjuiste rechtsopvatting. De naheffingsaanslag was op een onjuiste wijze bekendgemaakt. De ontvanger st elde vervolgens dat een niet-bestaande bv per definitie in gebreke zou zijn. Het hof was van oordeel dat dit standpunt geen steun vond in het recht. Het hof concludeerde dat de bv voorafgaande aan de aansprakelijkstelling niet in gebreke was geweest met de betaling van de naheffingsaanslag en vernietigde de aansprakelijkstelling.