In 2003-2004 heeft vastgoedhandelaar Endstra in het geheim een vijftiental gesprekken gevoerd met politieambtenaren. Deze gesprekken, die merendeels in een rondrijdende auto plaats hadden en waarvan geluidsopnamen werden gemaakt, staan bekend als ‘de achterbankgesprekken’. Endstra is op 17 mei 2004 om het leven gebracht.
De onderhavige civiele procedure heeft betrekking op de uitgave door Nieuw Amsterdam, in 2006, van een door de journalisten Middelburg en Vugts samengesteld boek ‘De Endstra-tapes’, waarin de achterbankgesprekken, grotendeels letterlijk, zijn weergegeven. De erven Endstra vroegen hiertegen een verbod op (onder meer) auteursrechtelijke gronden. Zowel de rechtbank Amsterdam (11 mei 2006, LJN: AX1292) als het hof Amsterdam (8 februari 2007, LJN: AZ8071) oordeelden dat de achterbankgesprekken niet onder de bescherming van de Auteurswet vallen. Het hof overwoog onder meer dat aan de achterbankgesprekken, waarin Endstra de door hem op basis van vragen van rechercheurs verschafte informatie op zijn manier heeft verwoord, weliswaar een daarmee samenhangend eigen karakter en een persoonlijk stempel niet kan worden ontzegd. Maar het hof oordeelde dat ook nodig was dat het werk door zijn maker als coherente creatie is geconcipieerd, en dat de maker er bewust voor heeft gekozen zijn verhaal in deze vormgeving te gieten. Het hof oordeelde dat dit bij Endstra’s achterbankgesprekken niet het geval was.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De procedure bij de Hoge Raad
De erven Endstra hebben cassatieberoep bij de Hoge Raad ingesteld tegen de uitspraak van het hof Amsterdam. Uitgeverij Nieuw Amsterdam en de journalisten hebben van hun kant eveneens cassatieberoep ingesteld. De zaak wordt voor de erven Endstra behandeld door mr. T. Cohen Jehoram, advocaat in Den Haag en voor Nieuw Amsterdam en de beide journalisten door mr. R.S. Meijer, advocaat in Den Haag. De zaak is door deze advocaten bepleit, voor de erven Endstra mede door mr. A.P. Groen, advocaat in Amsterdam en mr. M.H. de Boer, advocaat in Den Haag.
Op 18 januari 2008 heeft advocaat-generaal Verkade in zijn advies aan de Hoge Raad geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof Amsterdam en verwijzing naar een hof ter verdere behandeling van de zaak. Hij is van mening dat het hof te strenge eisen voor auteursrechtelijke bescherming heeft gesteld.
In het beroep van de uitgever en de journalisten spelen enige vragen van uitleg over de vergoeding van de proceskosten in zaken van intellectuele eigendom (I.E.), waarop een Europese Richtlijn van 2004 (nr. 200/48/EG) betrekking heeft. Die Richtlijn geeft de partij die in een I.E.-zaak in het gelijk wordt gesteld aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten, hetgeen aanzienlijk meer is dan volgens de wet in andere gevallen toegewezen pleegt te worden. De advocaat-generaal adviseert de Hoge Raad om over de uitleg van die Richtlijn enige prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EG. (Die vragen hebben dus niét betrekking op het eventuele auteursrecht op de ‘Endstra-tapes’.)
De uitspraak van de Hoge Raad
In het door de erven Endstra ingestelde beroep herhaalt de Hoge Raad dat, naar vaste rechtspraak, voor de beoordeling of een voortbrengsel een auteursrechtelijk beschermd werk is, beslissend is of het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt.
De Hoge Raad stelt vervolgens vast dat het hof de eis van het ‘persoonlijk stempel’ nader inhoud heeft gegeven door daarvoor te eisen dat het werk door de maker als een coherente creatie is geconcipieerd en door hem bewust in een bepaalde vorm(geving) is gegoten. Die eis gaat naar het oordeel van de Hoge Raad te ver: er moet sprake zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes; het moet dus gaan om iets dat door de menselijke geest is voortgebracht. Daarbuiten valt in elk geval alles wat een vorm heeft die zo alledaags is, dat van creativiteit geen sprake is. Maar niet mag de eis worden gesteld dat de maker bewust een werk heeft willen scheppen en bewust creatieve keuzes heeft gemaakt. Ook mag niet worden geëist dat de maker bewust voor de vorm heeft gekozen die het werk heeft gekregen of dat het werk een coherente creatie moet zijn.
Met betrekking tot de in het beroep van Uitgeverij Nieuw Amsterdam c.s. gestelde kwestie van de proceskosten oordeelt de Hoge Raad onder meer dat een partij die vergoeding van de volledige proceskosten wenst op basis van de bovenbedoelde Europese richtlijn, daarop aanspraak moet maken en tijdig een gespecificeerde opgave van die kosten moet doen, zodat de wederpartij zich daartegen desgewenst kan verweren.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof Amsterdam van 8 februari 2007 en verwijst het geding naar het hof ’s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing en veroordeelt Uitgeverij Nieuw Amsterdam c.s. in de kosten van het geding in cassatie.
Gevolg van deze uitspraak:
Het hof ’s-Gravenhage zal opnieuw moeten beoordelen of de achterbankgesprekken voortbrengselen zijn die het persoonlijk stempel van Endstra als maker dragen, met inachtneming van hetgeen de Hoge Raad daaromtrent heeft overwogen.
Dit is een samenvatting van de uitspraak van de Hoge Raad van 30 mei 2008. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige uitspraak is laatstgenoemde bindend.