Op grond van art. 5 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) kunnen boetes voor verkeersovertredingen die begaan zijn met een motorvoertuig worden opgelegd aan de kentekenhouder als de identiteit van de bestuurder niet aanstonds is vastgesteld. In deze zaak gaat het om boetes voor verkeersovertredingen (snelheidsovertredingen) die door werknemers van TPG Post in de uitoefening van hun werkzaamheden zijn begaan met een door TPG Post ter beschikking gestelde auto. De boetes zijn aan de kentekenhouder (TPG Post of de leasemaatschappij) opgelegd. TPG Post verhaalt de boetes op de werknemers die de overtredingen hebben begaan.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Abvakabo en een werknemer van TPG Post hebben zich in deze procedure op het standpunt gesteld dat verhaal niet is toegestaan ingevolge artikel 7:661 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).
In dit artikel is vermeld:
“ De werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden, is te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval kan, mede gelet op de aard van de overeenkomst, anders voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald.”.
Zij beroepen zich daarbij op een uitspraak van de belastingkamer van de Hoge Raad van 3 januari 2001 (LJN AA9243), waarin is geoordeeld “dat schade als gevolg van de aan de werkgever opgelegde administratieve sancties ter zake van door de wetgever als betrekkelijk lichte overtredingen beschouwde gedragingen als bedoeld in de WAHV, door een werknemer bij de uitvoering van zijn werkzaamheden gepleegd met een door de werkgever ter beschikking gesteld motorrijtuig, behoudens indien zich een van de in artikel 7:661 BW genoemde uitzonderingen voordoet, eveneens door de werkgever dient te worden gedragen en door deze niet op de werknemer kan worden verhaald.”
Het gerechtshof ’s-Gravenhage oordeelde op 12 mei 2006 (LJN AX1690) dat de verkeersboetes niet op de werknemers van TPG Post verhaald mogen worden, tenzij het gaat om boetes die het gevolg zijn van opzet of bewuste roekeloosheid in de zin van art. 7:661 BW. Bij overschrijding van de maximumsnelheid van 50 km per uur tot 10 km per uur is daarvan volgens het hof in het algemeen geen sprake, maar daarboven in beginsel wel.
Het cassatieberoep bij de Hoge Raad
Zowel TPG Post als Abvakabo en de werknemer hebben cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De zaak wordt voor TPG Post behandeld door mr. R.A.A. Duk en voor Abvakabo en de werknemer van TPG Post door mr. E.Grabandt, beiden advocaat in Den Haag.
Op 21 december 2007 heeft advocaat-generaal Langemeijer in zijn conclusie de Hoge Raad geadviseerd beide beroepen te verwerpen.
De uitspraak van de Hoge Raad
In het door TPG Post ingestelde beroep heeft de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof vernietigd en de vorderingen van Abvakabo en de werknemer alsnog afgewezen.
De Hoge Raad heeft het volgende overwogen:
- Niets wijst erop dat de wetgever bij de invoering van de WAHV (begin jaren-90) heeft willen bepalen dat in dit soort gevallen voortaan de werkgever zelf de boetes zou moeten dragen.
- Boetes voor onder de WAHV vallende verkeersovertredingen die met een motorrijtuig door werknemers worden begaan in de uitoefening van hun werkzaamheden worden in veel gevallen aan de werknemers zelf opgelegd, omdat de overtreding is begaan met “de eigen auto”, of omdat direct kon worden vastgesteld wie de bestuurder was.
- Nu het gaat om een betaling voor een overtreding die de werknemer heeft begaan, ligt het voor de hand aan te nemen dat zich hier een categorie van gevallen voordoet waarvoor de tweede volzin van het eerste lid van art. 7:661 BW afwijking van hoofdregel van de eerste volzin toelaat.
- Toepassing van die hoofdregel van de eerste volzin van art. 7:661 BW zou leiden tot een in de verhouding werkgever-werknemer niet te verklaren onderscheid tussen boetes die met toepassing van art. 5 WAHV zijn opgelegd aan de werkgever en boetes die op grond van die wet zijn opgelegd aan de werknemer: de eerste zouden in beginsel voor rekening van de werkgever blijven, de laatste voor rekening van de werknemer.