De Hoge Raad heeft uitleg gegeven over het zogeheten hoofdzakelijkheidscriterium om voor een buitenlandse auto van de zaak in aanmerking te kunnen komen voor een vrijstelling van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm). Het hoofdzakelijkheidscriterium heeft alleen betrekking op het zakelijke gebruik van de auto en houdt in dat het zakelijke gebruik van de auto voor ten minste 70% in het buitenland moet plaatsvinden. Aan het persoonlijke gebruik van de auto van de zaak stelt de wet en daarop gebaseerde regelgeving geen beperkende voorwaarden. Deze uitleg was gunstig voor een in Nederland woonachtige internationaal accountmanager met een auto van de zaak van haar Duitse werkgever. In de door haar overgelegde km-schatingen over 2000 en 2001 van zakelijk verkeer buiten Nederland respectievelijk binnen Nederland, privé-kilometers en woon-werkverkeer zag de Hoge Raad geen aanleiding voor het vervallen achten van de vrijstelling bpm. De Hoge Raad vernietigde daarop de door de inspecteur opgelegde naheffingsaanslag bpm.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
In Nederland woonachtige werknemers kunnen onder voorwaarden rijden in een auto van de zaak (personenauto of sinds 1 juli 2005 bestelauto) met een buitenlands kenteken, zonder dat dat leidt tot het vervallen van een vrijstelling in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm). Voor het van toepassing zijn van de vrijstelling van de bpm gelden cumulatief de volgende eisen:
- uitsluitend de werknemer of zijn inwonende gezinsleden mogen met de auto in Nederland van de weg gebruikmaken;
- de werkgever heeft een schriftelijke verklaring afgegeven waarin staat dat de auto aan de werknemer ter beschikking is gesteld en hoofdzakelijk is bestemd voor de uitvoering van de werkzaamheden buiten Nederland. (Vóór 1 maart 2007 gold nog een aanvullende eis, namelijk dat de werkgever diende te verklaren dat hij er in toestemde dat het voertuig mede voor persoonlijke doeleinden werd gebruikt. Deze eis is per genoemde datum komen te vervallen.) en,
- de werknemer mag als gevolg van de arbeidsverhouding tussen hem en zijn werkgever in beginsel geen invloed kunnen uitoefenen op de beslissing in welk land de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto wordt geregistreerd.
Blijkt achteraf dat niet aan de voorwaarden is voldaan, dan kan de inspecteur degene die feitelijk de beschikking heeft over de auto een naheffingsaanslag bpm opleggen vanwege de aanvang van het gebruik van de weg in Nederland met een niet-geregistreerde auto.
De Hoge Raad heeft onlangs in een arrest uitleg gegeven over het eerdergenoemd hoofdzakelijkheidscriterium. De procedure had betrekking op het gebruik van een auto van de zaak met een buitenlands kenteken over de jaren 2000 en 2001. De procedure betrof een in Nederland woonachtige internationaal accountmanager die van haar in Duitsland gevestigde werkgever een BMW 320 D ter beschikking had gekregen om klanten te bezoeken in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Nederland.
De inspecteur verleende in augustus 2000 op verzoek een vrijstelling bpm voor de personenauto. Hij baseerde zich daarbij op in de aanvraag overlegde schatting van zakelijk te verrijden km in het buitenland respectievelijk Nederland, privé-kilometers en woon-werkverkeer. Het geschatte aantal privé-kilometers was daarbij bescheiden. Op verzoek van de inspecteur overlegde de accountmanager eind 2002 een schatting van de in 2000 en in 2001 verreden km in de hiervoor genoemde categorieën. Daaruit bleek dat het aandeel privékilometers substantieel was: om en nabij de helft van het totaal aantal verreden kilometers. De inspecteur meende dat het grote aandeel van het privégebruik tot gevolg had dat niet aan het hoofdzakelijkheidscriterium zou zijn voldaan. Hij trok daarop de vrijstelling in. Vervolgens legde hij de accountmanager een naheffingsaanslag bpm op van € 7.729.
De zaak kwam voor Hof Den Haag die de accountmanager in het gelijk stelde. De staatssecretaris ging daarop in cassatie bij de Hoge Raad. Hij stelde -kort gezegd- dat het hof een eigen invulling had gegeven van de fiscale kwantitatieve kwalificatie ‘hoofdzakelijk’. In het fiscale jargon betekent dit ten minste 70%. Het hof had op basis van redelijke wetsuitleg het criterium ‘hoofdzakelijk’ in kwantitatieve zin vertaald in ‘meer dan 50%’.
De Hoge Raad liep de wetsgeschiedenis van de uitvoeringsbepaling bpm voor vrijstelling van bpm na en concludeerde dat het hoofdzakelijkheidscriterium alleen betrekking heeft op het zakelijke gebruik van de auto. Het criterium houdt in dat het zakelijke gebruik van de auto voor ten minste 70% in het buitenland moet plaatsvinden. Aan het persoonlijke gebruik van de auto van de zaak stelt de wet en de daarop gebaseerde regelgeving geen beperkende voorwaarden. Deze uitleg was gunstig voor de accountmanager.
De inspecteur had de naheffingsaanslag gebaseerd op een bepaald tijdstip. Op dat moment zag het volgens de Hoge Raad er nog niet naar uit dat het feitelijke gebruik aanleiding zou kunnen zijn voor het laten vervallen van de vrijstelling. De Hoge Raad vernietigde daarop de naheffingsaanslag.