Gisteren heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in een aantal zaken (Awb 02/392, 02/1824, 02/1853) ) waarbij de besmetverklaring met mkz van een rund in Kootwijkerbroek werd bestreden door het in twijfel trekken van de vereiste status van het laboratorium ID-Lelystad en de door dit laboratorium uitgevoerde tests. Deze uitspraken volgen op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (C-28/05) naar aanleiding van een prejudicieel verzoek van het College.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Het College oordeelde dat ID-Lelystad moet worden beschouwd als het laboratorium dat ten tijde van de uitbraak van de mkz-crisis in 2001 was vermeld op bijlage 1 van richtlijn 85/511. Daaromtrent waren vragen gerezen in verband met wijzigingen in de organisatiestructuur van dit laboratorium. Deze hoedanigheid van het laboratorium betekent dat de Minister in beginsel moet uitgaan van de juistheid van de uitslagen die dit laboratorium hem bericht, behalve indien ernstige twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van deze uitslag. Het College heeft geoordeeld dat een dergelijke twijfel zich niet voordeed.
Zoals het Hof van Justitie heeft overwogen, dient de Minister de rechten van de verdediging te eerbiedigen. Dit brengt mee dat degenen wier belangen door het besluit aanmerkelijk worden beïnvloed, naar behoren in staat moeten worden gesteld hun standpunt kenbaar te maken. Aangezien partijen die in deze zaken zijn betrokken, van begin af aan de juistheid van de laboratoriumuitslag hebben betwist en steeds hebben getracht toegang te krijgen tot de hierop betrekking hebbende laboratoriumgegevens om hun stelling te kunnen motiveren, heeft, naar het oordeel van het College, verweerder onzorgvuldig gehandeld door hen deze informatie te onthouden. Deze uitspraken brengen mee dat verweerder hen alsnog deze informatie moet verschaffen en hen in de gelegenheid moet stellen dienaangaande hun opvattingen kenbaar te maken.
Eerder overwoog het College in de uitspraak waarin ook eerdergenoemd prejudicieel verzoek is gesteld van 18 januari 2005 (LJN: AS3610), dat niet was gebleken dat de gang van zaken rond de monsterneming en het transport van het monster naar het laboratorium zaken mis waren gegaan.
Buiten de specifieke “Kootwijkerbroek problematiek” kwam de gang van zaken rond de besmetverklaring en de getroffen maatregelen ten tijde van de mkz-uitbraak in 2001 reeds in twee richtinggevende uitspraken van het College aan de orde, die van 27 januari 2006 (LJN: AV1456) en 11 juli 2006 (LJN: AY6702 ). Ook in deze zaken had het College vragen gesteld aan het Hof (7 januari 2003, LJN: AF2741 en AF2743)
Hierin heeft het College geoordeeld dat het aannemelijk is dat de dieren die zich binnen een straal van 1 kilometer rond het zogenoemde primaire bedrijf (waar de besmetting als eerste is geconstateerd, welk bedrijf verdacht is verklaard en waar alle dieren zijn gedood) bevinden in de gelegenheid zijn geweest met het mkz-virus te worden besmet.
Specifiek met betrekking tot de regio Oene heeft het College aanvaard dat het, vanuit veterinair oogpunt redelijk was ervan uit te gaan dat zich mogelijk buiten de twee kilometer-zones, rond de besmettingshaarden in de regio Oene (in de zogenoemde ‘driehoek’ dus) evenhoevigen bevonden die drager van smetstof waren en dus verdacht worden verklaard.
Aangezien de Minister al deze dieren terecht als verdacht van besmetting met mkz heeft aangemerkt, was hij bevoegd om deze dieren te doden.