Ook ondernemers die hun onderneming verhuren, kunnen veelal de verhuurde onderneming geruisloos inbrengen in een bv. Dit blijkt uit een recente uitspraak van Hof Arnhem. De procedure betrof een voormalig winkelier die per 1 januari 2004 zijn verhuurde onderneming (sportzaak) geruisloos wilde inbrengen in een bv.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Het hof maakte uit de wetsgeschiedenis van de huidige Wet inkomstenbelasting 2001 op dat een verhurende ondernemer ook onder de huidige wet fiscaal kan kwalificeren als ondernemer. Noodzakelijk daarbij is dat een onderneming nog steeds voor zijn rekening wordt gedreven en dat hij rechtstreeks moet worden verbonden voor verbintenissen betreffende de onderneming. In de regel zal ook aan deze voorwaarde zijn voldaan, omdat een verhurende ondernemer tegenover zakelijke crediteuren aansprakelijk blijft voor schulden betreffende de onderneming.
De geruisloze omzetting is een fiscale faciliteit voor de omzetting van een door een natuurlijk persoon uitgeoefende onderneming in een door een nv of bv uitgeoefende onderneming. De faciliteit houdt in dat de bestaande inkomstenbelastingclaim wordt omgezet in een gecombineerde vennootschapsbelastingclaim en inkomstenbelastingclaim. De faciliteit bevat een aantal (standaard)voorwaarden die ertoe dienen dat de bestaande inkomstenbelastingclaim niet verloren gaat. Ondernemers die hun onderneming verhuren, kunnen de verhuurde onderneming veelal ook geruisloos inbrengen in een bv. Dit blijkt uit een recente uitspraak van Hof Arnhem. De zaak was als volgt.
Een winkelier dreef tot 1 januari 2000 in de vorm van een eenmanszaak een detailhandel in sportartikelen. Met ingang van die datum sloot hij een verhuurovereenkomst met zijn zoon die exploitatie van de onderneming zou voortzetten. De winkelier (hierna: verhuurder) wilde de verhuurde onderneming per 1 januari 2004 geruisloos inbrengen in een bv. Begin 2005 verzocht hij de inspecteur daartoe een beschikking af te geven. De inspecteur was echter van mening dat een gefaciliteerde inbreng van een verhuurde onderneming niet mogelijk zou zijn en wees het verzoek af. De verhuurder ging tegen beslissing in beroep bij Rechtbank Arnhem. Deze stelde hem in het gelijk. De inspecteur ging vervolgens in hoger beroep bij Hof Arnhem.
Het hof maakte uit twee arresten van de Hoge Raad op dat bij verhuur van een onderneming sprake is van één objectieve onderneming (het bedrijf) die voor rekening van twee ondernemers (de verhuurder en de huurder) wordt gedreven. Er is alsdan sprake van twee subjectieve ondernemingen.
Het hof bekeek vervolgens of met de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 het ondernemerschap van de verhuurder was beëindigd. De huidige wet kent namelijk een beperkter ondernemingsbegrip dat zijn voorganger.
De huidige wet stelt aan het fiscale ondernemerschap twee voorwaarden: de onderneming moet voor zijn rekening worden gedreven én hij moet ook rechtstreeks worden verbonden voor verbintenissen betreffende de onderneming. De tweede voorwaarde is nieuw ten opzichte van de oude Wet op de inkomstenbelasting 1964.
Het hof maakte uit de wetsgeschiedenis van de Wet inkomstenbelasting 2001 op dat in de regel ook aan de tweede voorwaarde zal zijn voldaan, omdat een verhurende ondernemer tegenover zakelijke crediteuren aansprakelijk blijft voor schulden betreffende de onderneming.
Uit het huurcontract stelde het hof vast dat de verhuurder (ook) in de verhuurperiode rechtstreeks (mede) werd verbonden door verbintenissen van de verhuurde onderneming. Niet alleen het groot onderhoud en ingrijpende reparaties van het winkelpand kwamen voor zijn rekening, maar op hem rustte ook een investeringsplicht om de onderneming te blijven voorzien van roerende zaken die van belang zijn voor een behoorlijke uitoefening van de verhuurde onderneming. Uit de feiten bleek voorts dat de verhuurder gedurende de verhuurperiode voor substantiële bedragen (ruim € 33.000) had geïnvesteerd in nieuwe investeringsgoederen ten behoeve van de onderneming.
Het hof merkte ten slotte nog op dat de bijzondere ondernemerstatus van de verhurende ondernemer niet aan de toepassing van faciliteit in de weg staat. De wetgever heeft er uitdrukkelijk voor gekozen om de inbrengfaciliteit niet te beperken tot ‘echte’ ondernemers, maar deze faciliteit zelfs -onder voorwaarden- open te stellen voor bepaalde niet-ondernemers (zogeheten medegerechtigden).
Het hof bevestigde daarop het oordeel van de rechtbank, dat de inspecteur de verhuurder ten onrechte de geruisloze inbrengfaciliteit had geweigerd.