Een geruisloze doorschuiving van een onderneming belemmert de vorming van een herinvesteringsreserve in hetzelfde boekjaar niet. Tot dit oordeel kwam onlangs Rechtbank Breda op basis van de samenhang tussen beide fiscale faciliteiten.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Kan een geruisloze doorschuiving van een onderneming een belemmering zijn voor de vorming herinvesteringsreserve in hetzelfde boekjaar? Dit was een vraag die centraal stond in een procedure voor Rechtbank Breda. De zaak was als volgt.
Een maatschap tussen een moeder en haar zoon exploiteerde een melkveebedrijf en een akkerbouwbedrijf. De maatschap was oorspronkelijk in 1992 aangegaan tussen haar, haar echtgenoot en hun zoon. In 2002 overleed de vader. Het maatschapsdeel van de vader werd daarop geruisloos naar de moeder doorgeschoven. Geruisloze doorschuiving houdt in dat de bedrijfsopvolger de lage fiscale boekwaarden van de overdrager overneemt (waardoor fiscale afrekening over de stille reserves en de goodwill van de onderneming op het moment van overgang achterwege blijft). Tot haar buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen behoorde een melkquotum. In november 2004 verkocht de moeder het melkquotum met een boekwinst van € 479.591. De boekwinst nam zij op in een op 31 december 2004 gevormde herinvesteringsreserve. Ook wilde zij zich uit de overgebleven maatschap terugtrekken en haar maatschapsaandeel naar haar zoon geruisloos doorschuiven.
De inspecteur stemde in met een geruisloze overgang naar haar zoon van zowel haar maatschapsaandeel als het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen. De zoon heeft het bedrijf voortgezet met het voornemen om de melkveehouderij te beëindigen en zich uitsluitend te richten op akkerbouw. In 2005 investeerde hij daartoe in bedrijfsmiddelen.
De inspecteur week af van de belastingaangifte inkomstenbelasting van de moeder over 2004. Hij stelde zich op het standpunt dat de moeder op 31 december 2004 geen herinvesteringsvoornemen meer zou hebben. Hij verhoogde het aangegeven belastbare inkomen onder meer met het bedrag van de herinvesteringsreserve. De zaak kwam voor Rechtbank Breda.
De rechtbank stelde vast dat tussen partijen niet in geschil was of aan alle voorwaarden voor geruisloze doorschuiving was voldaan en of ook het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen met toepassing van deze faciliteit geruisloos kon worden doorgeschoven. De vraag voor Rechtbank Breda was daarom uitsluitend of aan de voorwaarden voor het vormen van een herinvesteringsreserve was voldaan. De rechtbank stelde voorop dat de samenhang tussen beide faciliteiten van doorslaggevende betekenis was voor de beoordeling of de moeder nog een herinvesteringsvoornemen had.
Uit de wetsgeschiedenis van de faciliteit voor geruisloze doorschuiving (en diens voorganger in de oude Wet op de inkomstenbelasting) wees de rechtbank op een essentieel element uit deze regeling: de voortzetter wordt geacht in de plaats te zijn getreden van de overdrager. De zoon had in 2005 geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de zoon op 31 december 2004 dit voornemen al had. Ook achtte de rechtbank het aannemelijk dat de moeder van dit voornemen op de hoogte was geweest en daarmee had ingestemd. De ratio van de regeling van de geruisloze doorschuiving -waarbij de zoon geacht wordt in de plaats te zijn getreden van de moeder- brengt mee dat de investeringshandelingen van de zoon in 2005 relevant zijn voor de beoordeling of de moeder op 31 december 2004 een herinvesteringsvoornemen had.
De rechtbank achtte het aannemelijk dat de moeder vanwege haar besluit tot geruisloze doorschuiving van de onderneming naar haar zoon, hetzelfde vervangingsvoornemen had als haar zoon. De rechtbank verklaarde daarop het beroep gegrond en maakte de correcties van de inspecteur ongedaan.