Voor het (gedeeltelijk) niet of niet tijdig betalen van loonbelasting en premies sociale verzekeringen kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen tot maximaal 100% van het onbetaald gebleven bedrag. Afhankelijk van de verwijtbaarheid, feiten en omstandigheden, scheldt de inspecteur (een deel van) de opgelegde boete kwijt. In geval van grove schuld legt de inspecteur een vergrijpboete op van 25%.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Hof Den Bosch heeft onlangs in een feitelijke procedure beslist dat een bv geen vergrijpboete van 25% (grove schuld) verbeurde wegens het niet hebben voldaan van loonheffing over de in 2002 en 2003 uitgekeerde tantièmes aan een directeur-grootaandeelhouder en zijn echtgenote. De jaarstukken bij de aangiften vennootschapsbelasting over 2002 en 2003 vermeldden een loonbelastingschuld vanwege de tantièmes.
Op basis van de tot 1 januari 2006 geldende wetgeving, diverse rechterlijke uitspraken, diverse uitlatingen van de staatssecretaris en het feit dat de jaarstukken over 2002 en 2003 de loonbelastingschulden vermeldden, kwam het hof tot het oordeel dat geen sprake was van grove schuld en schold de boete geheel kwijt.
Voor het (gedeeltelijk) niet of niet tijdig betalen van loonbelasting en premies sociale verzekeringen kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen tot maximaal 100% van het onbetaald gebleven bedrag. Afhankelijk van de verwijtbaarheid, feiten en omstandigheden, scheldt de inspecteur (een deel van) de opgelegde boete kwijt. In geval van grove schuld legt de inspecteur een vergrijpboete op van (na kwijtschelding) 25%.
Hof Den Bosch heeft onlangs een uitspraak gedaan over de vraag of de inspecteur een bv terecht een vergrijpboete van 25% (grove schuld) had opgelegd vanwege een onbetaalde belastingschuld loonbelasting en premies volksverzekeringen over de jaren 2002 en 2003. Deze procedure is nog van belang voor de jaren tot en met 2005, omdat per 1 januari 2006 in de Wet op de loonbelasting een nieuwe regeling over correctieberichten is gekomen.
De procedure betrof een bv die een bouw- en exploitatiemaatschappij dreef. Alle aandelen van de bv waren in handen van de directeur-grootaandeelhouder (dga) en zijn echtgenote. Op de balans van de jaarstukken van de bv over 2002 en 2003 stond een balanspost verschuldigde loonheffing opgenomen. Na een boekenonderzoek bij de bv legde de inspecteur een naheffingsaanslag loonheffing op met -na kwijtschelding- 25% boete. De niet betaalde loonheffing had betrekking op de tantièmes die de dga en zijn echtgenote in 2002 en 2003 uitbetaald hadden gekregen. Het door hen ingeschakelde administratiekantoor had de te lage afdracht aan loonheffing echter wel geconstateerd en had op de balans de loonheffingschuld vermeld. Voorts bleek in de administratie van de bv hierover twee suppletieaangiften loonheffing aanwezig te zijn.
De inspecteur verweet de bv na het opmaken van de jaarstukken niet spontaan actie te hebben ondernomen waardoor de bv zich willens en wetens bloot had gesteld aan de reële kans dat de verschuldigde belasting blijvend niet zou worden betaald. Mede gelet op de absolute en relatieve hoogte van de in de balansen vermelde bedragen aan niet afgedragen loonheffing was volgens de inspecteur sprake van grove schuld.
De bv verweerde zich door te stellen dat over 2002 en 2003 suppletieaangiften bij de inspecteur waren ingediend. De inspecteur betwistte dit echter. Verder voerde de bv aan dat te weinig afgedragen loonheffing was opgenomen in de aan de inspecteur gezonden jaarstukken over de jaren 2002 en 2003, zodat het aan hem zelf was te wijten dat niet (tijdig) was nageheven. Tot slot stelde de bv dat betaling van belastingschulden alleen kan plaatsvinden op een aangifte over het aangiftetijdvak. Indien te weinig is afgedragen kan alleen betaling plaatsvinden naar aanleiding van een door de inspecteur op te leggen naheffingsaanslag.
Het hof stelde voorop dat uit het wettelijke systeem van heffing door middel van voldoening op aangifte (zoals bij de omzetbelasting) of afdracht op aangifte (zoals bij de loonheffing) een betaling bovenop het bedrag van de aangifte niet uitsluit. Dit wettelijke systeem leidt echter niet tot een verplichting om een niet in de aangifte aangegeven bedrag te betalen. Ook volgt uit het wettelijke systeem niet dat de bv buiten de reguliere aangifte om verplicht zou zijn of zelfs de mogelijkheid zou hebben om een suppletieaangifte te doen. Het hof wees op diverse rechterlijke uitspraken op dit punt.
Wel merkte het hof op dat het wettelijke systeem per 1 januari 2006 op dit punt is gewijzigd. Als een inhoudingsplichtige vanaf die datum constateert dat een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan, dan heeft de inhoudingsplichtige de plicht om (bij de eerstvolgende aangifte of daaropvolgende aangifte) met behulp van een correctiebericht alsnog de juiste en volledige gegevens te verstrekken.
Het hof merkte vervolgens op dat de door de inspecteur voorgestelde handelwijze enig risico met zich meebracht. De staatssecretaris had namelijk in enige fiscale procedures zich op het standpunt gesteld dat het op een suppletieaangifte betaald bedrag n iet als een voldoening van ee n belastingschuld gold. Ook had de staatssecretaris van Financiën eens op Kamervragen geantwoord dat alleen een naheffingsaanslag de mogelijkheid biedt om de juiste belasting te betalen ingeval te weinig belasting op aangifte was betaald.
Over het niet spontaan indienen van een suppletieaangifte en het niet spontaan betalen van de materieel verschuldigde belasting wees het hof op andere antwoorden van de staatssecretaris op Kamervragen. Hij had daarin aangegeven dat het niet betalen van de verschuldigde belasting een verzuim of een vergrijp kan inhouden, maar dat het niet indienen van een suppletieformulier of het niet doen van een nadere betaling op zichzelf geen overtreding is.
Het hof verbond uit het bovenstaande al de conclusie dat de bv geen grove schuld kon worden verweten. Het hof gaf ten slotte nog enkele afrondende overwegingen mee voor dit oordeel. De bv had in haar jaarstukken de inspecteur alle (juiste) informatie verschaft over de materieel verschuldigde loonheffing. Daardoor zou de bv er ernstig rekening mee moeten houden dat de inspecteur nog terug zou komen op de aangiften loonheffing over 2002 en 2003. Uiteindelijk was dat ook gebeurd.
Ten slotte oordeelde het hof dat het feit dat in het Besluit Bestuurlijk Boeten Belastingdienst en in een ander besluit van de staatssecretaris was bepaald dat het enkel melden van een balansschuld (al dan niet met toelichting) in de jaarstukken niet kon worden aangemerkt als uitdrukkelijk kenbaar maken (vrijwillige verbetering) van onvoldoende gewicht was om tot een ander oordeel te komen. Het hof stelde aldus de bv in het gelijk.