De rechtbank Amsterdam heeft twee verdachten van de moord op een garagehouder in Amsterdam-Noord veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf. Onder de twee verdachten is een minderjarige (1991). De rechtbank motiveert de straffen onder meer als volgt:
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Op niets ontziende wijze hebben verdachte en zijn medeverdachte met een scherprandig voorwerp, mogelijk een mes, maar liefst twintig keer op het gezicht, de beide armen, de romp en de beide benen van het slachtoffer ingestoken, het slachtoffer de vlucht belemmerd en hem met een tie-wrap vastgebonden aan een motorblok, waarmee het slachtoffer de kans op redding is ontnomen. De aanleiding voor deze ogenschijnlijk koelbloedige en meedogenloze moord lijkt te zijn gelegen in de omstandigheid dat de broer van de medeverdachte, de neef van verdachte, een auto had gekocht bij het slachtoffer voor een bedrag van € 700, welke auto kennelijk al snel niet voldeed aan de wensen van de koper.
Uit de feiten blijkt dat het slachtoffer de laatste minuten van zijn leven in doodsangst moet hebben verkeerd en dat deze uiterst pijnlijk zijn geweest. Voor de nabestaanden moet deze nagedachtenis ook steeds weer als kwetsend worden ervaren.
Zowel verdachte als zijn medeverdachte ontkennen het feit en zwijgen hieromtrent en geven derhalve geen inzicht in hun rolverdeling ten tijde van het plegen van het delict.
De rechtbank is echter op grond van de bewijsmiddelen, en met name het proces-verbaal van bloedbeeldanalyse, van oordeel dat beide verdachten een aanzienlijke, min of meer gelijkwaardige rol in de moord hebben gehad.
De minderjarige verdachte heeft zich, naar het oordeel van de rechtbank, langdurig gediskwalificeerd van deelname aan de samenleving. Een jeugddetentie voor de maximale duur van twee jaar en/of de maatregel van PIJ volstaat hierbij niet. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van zeer aanzienlijke duur.