De Hoge Raad heeft recent drie arresten gewezen over de vraag of ambtshalve teruggegeven btw kan worden nageheven. In twee procedures was de Hoge Raad van oordeel dat dat wel mogelijk was. In deze procedures was sprake van naheffing van btw die in eerste instantie was betaald en later op verzoek was teruggegeven. Door de teruggave kwamen de belanghebbenden in de positie te verkeren waarin zij zich bevonden vóór dat zij de btw-betaling dienden te verrichten. In de derde procedure achtte de Hoge Raad naheffing van de ambtshalve teruggegeven btw niet mogelijk. In deze procedure was namelijk geen sprake van een onbetaald gelaten btw-schuld.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De Hoge Raad heeft recent drie arresten gewezen over de vraag of ambtshalve teruggegeven btw kan worden nageheven. In twee procedures was de Hoge Raad van oordeel dat dat wel mogelijk was. In deze procedures was sprake van naheffing van btw die in eerste instantie was betaald en later op verzoek was teruggegeven. In de derde procedure achtte de Hoge Raad naheffing van de ambtshalve teruggegeven btw niet mogelijk. In deze procedure was namelijk geen sprake van een onbetaald gelaten btw-schuld. De drie procedures staan hieronder verkort weergegeven.
Naheffing van ambtshalve teruggegeven btw wel mogelijk
(Zaak rolnr. 42746)
De directeur-grootaandeelhouder (dga) van een bv sloot in juni 1997 een overeenkomst met een nv, waarbij de dga zich had verplicht tot het verstrekken van adviezen en tot het verrichten van ondersteunende diensten. De nv was de bv hiervoor een vergoeding verschuldigd (hierna: de outperformance fee). De dga liet de outperformance fee ten goede komen aan de bv, die in verband hiermee facturen met btw had uitgereikt aan de nv. De bv voldeed de omzetbelasting op aangifte. Op 20 december 1999 vroeg de bv de belastingdienst of zij wel btw over de outperformance fee was verschuldigd. Daarop volgde een bevestigend antwoord. Desondanks verzocht de bv om een ambtshalve teruggaaf van de “ten onrechte” betaalde btw. De belastingdienst willigde dit verzoek toch in.
Na een boekenonderzoek kwam vast te staan dat de desbetreffende vergoeding belast was. De inspecteur legde daarom een naheffingsaanslag en een vergrijpboete van 25% op. Het hof was van oordeel dat de naheffingsaanslag en boete terecht waren opgelegd. De bv stelde daarop cassatie in.
De Hoge Raad is van oordeel dat het verzoek om ambtshalve teruggave weliswaar geen verzoek is ingevolge de belastingwet en er daarom op grond van een specifieke passage van een formeelrechtelijke wetsbepaling over naheffing geen naheffing mogelijk is. Een andere passage van diezelfde wetsbepaling biedt die mogelijkheid echter wel. Indien een belastingplichtige een bedrag terugvraagt, omdat hij zijns inziens dat bedrag niet behoefde te betalen en de inspecteur dat verzoek honoreert, verkeert de belastingplichtige naar het oordeel van de Hoge Raad in de positie waarin hij zich bevond vóór de betaling. In dat geval heeft de inspecteur de bevoegdheid het bedrag na te heffen alsof het desbetreffende bedrag niet eerder was betaald en teruggegeven. De Hoge Raad schrapte nog wel de boete, omdat deze was gebaseerd op een wetsbepaling over een ander beboetbaar gesteld feit.
(Zaak rolnr. 07/10527)
Een vof exploiteerde een garagebedrijf. Voor de aan- en verkoop van gebruikte auto’s paste de vof de zogenoemde globalisatieregeling toe. De vof had begin 2003 suppletieaangiften ingediend. Daarin had de vof verzocht om teruggave van teveel betaalde btw over 1999 en 2000 en ook om het opleggen van naheffingsaanslagen over 2001 en 2002. De inspecteur verleende de vof daarop een ambtshalve teruggaaf voor de jaren 1999 en 2000 en legde naheffingsaanslagen op voor 2001 en 2002. Voorts legde hij voor het jaar 2001 een boete op van € 653.
Naar aanleiding van een in 2003 ingestelde boekenonderzoek legde de inspecteur onder meer een naheffingsaanslag op over de jaren 1999 tot en met 2002. De vof stelde beroep in tegen de naheffing over 1999 en 2000, omdat naar haar oordeel geen naheffingsaanslag kon worden opgelegd over de ambtshalve teruggegeven btw. Hof Arnhem stelde de vof in het gelijk. De staatssecretaris tekende daarop cassatie aan tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad kwam tot een ander eindoordeel dan het Hof. De Hoge Raad bezigde daartoe dezelfde overwegingen als in eerste procedure
Naheffing van ambtshalve teruggegeven btw niet mogelijk
(Zaak rolnr. 07/00485)
Een vof exploiteerde een administratie- en belastingadvieskantoor. De vof verwierf op 23 juli 2004 een pand dat zij in 2005 zodanig liet verbouwen, dat daarin een werkruimte voor de vof en woon ruimten voor de vennoten en hun (schoon)ouders werden gerealiseerd. Voor de levering van het pand en de verbouwing ervan had de vof geen btw in aftrek gebracht. De btw-aangifte over het eerste en tweede kwartaal van 2005 waren ingediend en de per saldo te betalen btw was voldaan. Medio september 2005 diende de vof voor de genoemde tijdvakken suppletieaangiften in, waarbij zij de voordruk op de verbouwingskosten, zijnde € 13.151, alsnog in aftrek wenste te brengen. De inspecteur merkte de gecorrigeerde aangiften als een verzoek om teruggaaf van btw aan en verleende een ambtshalve teruggaaf. Na een boekenonderzoek later dat jaar kwam de inspecteur op zijn beslissing terug en hief het ambtshalve teruggegeven bedrag na.
Het hof en de rechtbank waren van oordeel dat gelet op de tekst van de specifieke formeelrechtelijke wetsbepaling over naheffing niet kon worden nageheven. De staatssecretaris van Financiën stelde daarop cassatie in bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft de hofuitspraak bevestigd. De naheffingsaanslag strekte niet ertoe na te heffen wat onbetaald was gebleven, maar om de verleende teruggaaf van € 13.151 deels terug te nemen. Daarin was, ook niet voor een deel, een door de vof onbetaald gelaten schuld aan btw begrepen. De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep ongegrond.