Bij beslissing van 19 januari 2009 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven in hoger beroep het onderzoek heropend in de zaak van Duitse producentenorganisaties voor de garnalenvisserij (Duitse PO’s) tegen de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa).
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
NMa heeft bij besluit van 14 januari 2003 aan een aantal Nederlandse PO’s, een Deense PO en aan de Duitse PO’s wegens overtreding van de Nederlandse en Europese mededingingsregels boetes opgelegd. De Duitse PO’s stellen zich op het standpunt dat het proces volledig in het Duits moet worden gevoerd, omdat zij noch hun advocaat de Nederlandse taal voldoende beheersen. De rechtbank heeft dit standpunt in haar uitspraak (LJN: AX9223) verworpen, maar wel aanleiding gezien ten behoeve van de Duitse PO’s een aantal stukken (bewijsmateriaal) in het Duits te vertalen. NMa en de Duitse PO’s hebben tegen deze uitspraak hoger beroep bij het College ingesteld.
Het College stelt in zijn beslissing voorop dat het Nederlands de taal is in het Nederlandse rechtsverkeer. Dat wil zeggen dat het onderzoek ter zitting in de Nederlandse taal plaatsvindt en dat de uitspraak in die taal wordt gedaan. Wel hebben zij op grond van artikel 6 EVRM recht op kosteloze bijstand van een tolk, maar daaraan is voldaan.
De vraag is opgeworpen of meer stukken, waaronder bewijsmateriaal, vanuit het Nederlands naar het Duits had moeten worden vertaald. Volgens het College heeft de beklaagde geen onbeperkte aanspraak op schriftelijke vertaling van al het schriftelijke bewijsmateriaal of andere op de zaak betrekking hebbende stukken. De bijstand van een tolk moet wel zodanig zijn dat de beklaagde begrijpt wat in zijn procedure gebeurt en dat hij voldoende in staat is een effectieve verdediging te voeren, zodat aldus sprake kan zijn van een eerlijk proces.
In de procedure is een groot aantal stukken vertaald. Maar de Duitse PO’s hebben niet over al die stukken in de Duitse taal kunnen beschikken die noodzakelijk zijn om zich te kunnen verdedigen en vooral om hun versie van de feiten te kunnen presenteren. Van belang is dat een beklaagde weet welke stukken een rol hebben gespeeld in de besluitvorming die hebben geleid tot een aan hem opgelegde punitieve boete, zodat hij dus kan bepalen wat hij ter verdediging wil aanvoeren.
De beklaagde dient daarom in de gelegenheid te zijn vast te stellen welke stukken noodzakelijk zijn voor zijn verdediging. NMa kan dan in voorkomend geval beslissen deze stukken (alsnog) te vertalen. De rechter kan vervolgens zijn controle op de naleving van artikel 6 EVRM uitoefenen. Aan deze voorwaarde is naar het oordeel van het College niet voldaan. NMa heeft niet inzichtelijk gemaakt welke stukken een rol hebben gespeeld in zijn besluitvorming.
Hierbij is van belang dat de door NMa vertaalde stukken slechts een fractie zijn van de zeer omvangrijke en hoofdzakelijk in de Nederlandse taal gestelde op de zaak betrekking hebbende stukken. De Duitse PO’s hebben dus ten aanzien van een groot aantal stukken bij gebrek aan wetenschap over de inhoud ervan niet kunnen bepalen of deze stukken van belang zijn voor hun verdediging.
Het College concludeert derhalve dat de procedure tegen de Duitse PO’s tot dusver in strijd is geweest met artikel 6 EVRM. Het College heeft aanleiding gezien dit gebrek hangende de procedure in hoger beroep te herstellen. Het heeft daartoe NMa opgedragen de Duitse PO’s in de Duitse taal alsnog het vereiste inzicht te verschaffen in de inhoud van die stukken.