De Rechtbank Utrecht beoordeelde in dit geschil een aantal vorderingen van een curator in het faillissement van een drietal vennootschappen. De curator is onder meer van oordeel dat één van de failliete vennootschappen in het zicht van het faillissement een paulianeuze aandelenoverdracht heeft verricht. Ook vecht de curator de betaling door één van de failliete vennootschappen aan een derde aan. Deze derde had een vordering op de oprichter van de failliet, terwijl de failliet het bedrag weer aan haar oprichter verschuldigd was. Op 18 februari jl. wees de rechtbank vonnis.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De feiten
A is bestuurder en enig aandeelhouder van RSB Beheer. Alle bouwbedrijven van RSB Beheer, de vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Bouwbedrijf Obdeijn Schalkhaar B.V., Bouwbedrijf Koster Soest B.V. en Bouwbedrijf Martens Uitgeest B.V., handelen onder de naam “De Bouwspecialist”.
RSB Beheer heeft op 4 april 2003 Bouwbedrijf Obdeijn Schalkhaar B.V. (Obdeijn) opgericht. Obdeijn is op 26 juli 2006 in staat van faillissement verklaard.
Op 29 november 2003 heeft RSB Beheer Bouwbedrijf Koster Soest B.V. (Koster) opgericht. Koster is op 12 juli 2006 in staat van faillissement verklaard.
RSB Beheer is ten slotte bestuurder en aandeelhouder van Bouwbedrijf Martens Uitgeest B.V. (Martens). Martens is op van 5 juli 2006 in staat van faillissement verklaard.
Op 18 mei 2006 heeft Obdeijn de aan haar toebehorende aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Schalkhaar B.V. (Schalkhaar) aan RSB Beheer verkocht voor een bedrag van € 2.000,-. Bij brief van 8 september 2006 heeft de curator deze aandelentransactie vernietigd met een beroep op het bepaalde in art 42 Fw.
Pauliana
Overdracht aandelen Schalkhaar
De curator stelt zich (onder meer) op het standpunt dat de aandelentransactie van 18 mei 2006 onverplicht is verricht en tot doel had Schalkhaar buiten het faillissement van Obdeijn te houden. De curator heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat door hem geen koopovereenkomst is aangetroffen. Ook heeft hij verwezen naar een verklaring, afgelegd door A. Van benadeling is volgens de curator sprake, nu het voor verhaal vatbare vermogen is verminderd, mede als gevolg van de verrekening van de koopsom, terwijl de wetenschap van benadeling moet worden vermoed aanwezig te zijn geweest.
RSB Beheer heeft betwist dat sprake is van benadeling. Wanneer de betaling van de koopsom was verricht aan Obdeijn dan was deze, aldus RSB Beheer, niet aan de schuldeisers ten goede gekomen, doch aan de bank.
De rechtbank overweegt het volgende. Op grond van art. 42 Fw. kan een voor faillissement verrichte rechtshandeling worden vernietigd, wanneer deze door de schuldenaar onverplicht is verricht, terwijl hij bij het verrichten wist of behoorde te weten dat benadeling van schuldeisers daarvan het gevolg zou zijn. De curator heeft onweersproken gesteld dat de onderhavige rechtshandeling onverplicht is verricht. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de aandelenoverdracht is verricht zonder dat daartoe voor Obdeijn een al dan niet afdwingbare rechtsplicht bestond. Dat een dergelijke verplichting afwezig was, volgt ook uit het feit dat A tijdens de comparitie van partijen heeft verklaard de aandelen in Schalkhaar te hebben overgenomen, omdat hij wel zag dat Obdeijn in problemen verkeerde, zodat hij rekening moest houden met het faillissement van Obdeijn. Voorts heeft hij aangevoerd dat het, in verband met allerlei lopende offertes, nuttig was om in Schalkhaar verder te gaan.
Hoewel met de koopprijs van de aandelen een schuld aan RSB Beheer is voldaan en het vermogen van Obdeijn per saldo niet is verminderd, is er sprake van benadeling van schuldeisers. Immers, het voor verhaal vatbare vermogen is verminderd. Dat een rechtstreekse betaling aan Obdeijn enkel aan de bank zou zijn toegekomen doet aan het vorenstaande niet af. Wat er van deze stelling inhoudelijk ook zij, ook wanneer slechts één schuldeiser – in dit geval dan de bank – als gevolg van de in geding zijnde rechtshandeling minder uit de boedel zou ontvangen, staat dit aan een beroep op art. 42 Fw. niet in de weg.
Ten aanzien van de wetenschap van deze benadeling geldt dat, gelet op het bepaalde in artikel 43 Fw, deze wetenschap aan beide zijden wordt verondersteld wanneer de rechtshandeling binnen één jaar voor faillietverklaring is verricht en voorts, onder meer, wanneer de rechtshandeling door een schuldenaar die rechtspersoon is, is verricht met een andere rechtspersoon die bestuurder is van de schuldenaar (art. 43 lid 1, sub 5 onder a Fw.) A heeft hier tegenover enkel betwist dat door de transactie schuldeisers zijn benadeeld. Dat sprake is van wetenschap van benadeling is door RSB Beheer niet (gemotiveerd) weersproken.
De hierop gebaseerde verklaringen voor recht en de vordering tot overdracht van de aandelen wordt daarom toegewezen.
Betaling € 22.500,- door Obdeijn aan Y in privé
Obdeijn heeft op 12 juni 2006 een betaling van in totaal € 22.500 verricht aan de heer Y in privé. Met betrekking tot deze betaling heeft de curator, subsidiair, een beroep gedaan op de art 42 en 47 Fw.
De rechtbank overweegt het volgende. Obdeijn was het aan de heer Y betaalde bedrag feitelijk aan RSB Beheer verschuldigd, die dit bedrag weer verschuldigd was aan Y. Om praktische redenen, aldus RSB Beheer, is dit bedrag evenwel rechtstreeks aan Y voldaan waarna het betaalde bedrag in mindering is gebracht op de schuld van de dochters aan RSB Beheer. Obdeijn heeft de schuld van RSB Beheer aan Y derhalve overgenomen. Gelet op het vorenstaande moet deze rechtshandeling als onverplicht worden beschouwd in de zin van art. 42 Fw. Nu deze rechtshandeling is verricht binnen één jaar voor de faillietverklaring van Obdeijn wordt de wetenschap van benadeling in de zin van artikel 43 Fw. verondersteld aanwezig te zijn geweest. Gesteld noch gebleken is echter dat schuldeisers daadwerkelijk benadeeld zijn, nu Obdeijn het door haar betaalde bedrag hoe dan ook aan RSB Beheer verschuldigd was en het, ook wanneer zij het rechtstreeks aan RSB Beheer had voldaan, uit haar vermogen zou zijn verdwenen. Zou wel een verplichting tot betaling jegens Y in privé hebben bestaan dan is deze rechtshandeling evenmin aantastbaar. Gesteld noch gebleken is immers dat ten tijde van de betaling het faillissement reeds was aangevraagd dan wel dat deze betaling het gevolg was van overleg als bedoeld in art. 47 Fw. Het beroep op de artt. 42 en 47 Fw slaagt derhalve niet.
mr. G.G. Boeve, BANNING N.V.