In Nederland ligt een enorme hoeveelheid (telecommunicatie) kabels in de grond. Zelfs zoveel dat als je deze achter elkaar legt een lengte van maar liefst 1,7 miljoen kilometer overbrugd kan worden.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Het merendeel van deze kabels ligt in de openbare grond en het is dan ook niet gek dat overheden bij het uitvoeren van werken of het oprichten van gebouwen regelmatig op deze kabels stuiten. Daarbij wordt opgemerkt dat aanleg van (en onderhoud aan) de ondergrondse kabels en leidingen in de openbare grond alleen mogelijk is als het gedoogplichtige overheidsorgaan daarmee in het verleden akkoord is gegaan (of akkoord gaat) middels een instemmingsbesluit.
Een groot punt van discussie blijft voor wiens rekening de kosten van verlegging van deze kabels moet komen. Voor rekening van de telecomoperators of van de overheid?
Telecommunicatiewetgeving
Was het vroeger zo dat de beheerder van de openbare grond deze kosten vaak voor zijn rekening nam, sinds de komst van de telecommunicatiewetgeving geldt onder voorwaarden het adagium ‘Liggen om niet, verleggen om niet’. Uitgangspunt is dat zodra de kabels in de grond liggen de rechthebbende op of de beheerder van de openbare grond (hierna: de gedoogplichtige(1) ) verplicht is deze kabels te gedogen. In ruil daarvoor is de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk (hierna: de telecomoperator) verplicht op verzoek van degene op wie de gedoogplicht rust op eigen kosten over te gaan tot het nemen van maatregelen. Daarbij moet het gaan om kabels ten dienste van het netwerk van de aanbieder en het verplaatsen van de kabels dient noodzakelijk te zijn voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege degene op wie de gedoogplicht rust. Oftewel de verplaatsing van de kabels moet noodzakelijk zijn voor werken door of vanwege de rechthebbende op of beheerder van de gronden. Zodra aan één van deze voorwaarden niet wordt voldaan bestaat er geen verplichting voor de telecomoperator om op eigen kosten over te gaan tot verplaatsing van zijn kabels. De overheid zal dan zelf de kosten van verplaatsing moeten dragen.
Achtergrond
Het vijfde hoofdstuk van de Telecommunicatiewet (Tw) geeft regels omtrent de gedoogplicht voor de aanleg, het in standhouden en de opruiming van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk. Met ingang van 1 februari 2007 is hoofdstuk 5 van de Tw herzien. (2) De meest “praktische” wijzingen zullen hieronder worden besproken.
Doel wijziging
De wetgever heeft met deze wetswijziging beoogd een aantal knelpunten weg te nemen die betrokken partijen ondervonden onder de oude wet. In het bijzonder worden in de praktijk ervaren onduidelijkheden weggenomen door de rechten en plichten van de verschillende partijen te benoemen en scherp af te bakenen zodat partijen weten wat zij over en weer van elkaar mogen verwachten. Artikel 5.8 Tw beoogt de nadelige gevolgen van de gedoogplicht zoveel mogelijk te beperken. Het streven is om gedoogplichtigen zo min mogelijk nadeel te laten ondervinden van de plicht tot gedogen. In de memorie van toelichting (3) bij de wetswijziging heeft de minister van Economische Zaken (hierna: de minister) een toelichting gegeven bij het hoe en waarom van de nieuwe wetsbepalingen.
Ontwikkelen van woningbouw
Met het oog op verkoop van de grond ten behoeve van woningbouw door projectontwikkelaars is artikel 5.8 lid 2 Tw opgenomen. De minister merkt in de memorie van toelichting op dat de reden voor het opnemen van deze bepaling is dat in de praktijk grond vaak bestemd wordt voor woningbouw en gemeenten contracten aangaan met projectontwikkelaars om deze woningbouw te realiseren. Projectontwikkelaars willen de grond pas geleverd krijgen wanneer voldoende duidelijk is dat er belangstelling bestaat voor de woningbouw. De grond wordt dan ook pas geleverd als de bouwplannen al lang bekend zijn. Om ervoor te zorgen dat een projectontwikkelaar direct na levering van de grond met de bouwwerkzaamheden kan beginnen is er voor de gedoogplichtige de mogelijkheid gecreëerd om al voor levering aan de projectontwikkelaar, een verzoek tot verplaatsing te doen, zodat de ontwikkelaar bij werkzaamheden niet gehinderd wordt door de in de grond aanwezige kabels. De wetgever is tot deze constructie gekomen, omdat volgens haar “geen reden is om te verlangen dat pas na juridische levering een verzoek tot het nemen van maatregelen op kosten van de aanbieder kan worden gedaan. Het gaat immers om het nemen van maatregelen, die noodzakelijk zijn voor het oprichten van gebouwen op de desbetreffende grond”. (4)
De verwachting is dat deze maatregel in de praktijk voor flinke tijdswinst zal zorgen en aangezien dat de winstgevendheid van projecten zal stuwen is dat alleen maar toe te juichen. Onduidelijk blijft echter waarom deze mogelijkheid alleen is gecreëerd voor gebouwen en niet voor het uitvoeren van andere ‘werken’, zoals de aanleg van wegen. In de praktijk komt het namelijk regelmatig voor dat de centrale overheid op gronden van een decentrale overheid een weg wil aanleggen. In een dergelijk geval zit er vooralsnog niks anders op dan dat de gemeente eerst de grond overdraagt aan het Rijk en deze vervolgens zelf een verleggingsverzoek indient bij de telecomoperator. Dit betekent dat er onnodig kostbare tijd verloren gaat.
Vijfjaarstermijn
Ook nieuw is de bepaling van artikel 5.8 lid 4 Tw waarin staat dat indien binnen vijf jaar na een verzoek tot het nemen van maatregelen opnieuw een verzoek wordt gedaan door degene op wie de gedoogplicht rust, de daarmee verbonden kosten voor rekening komen van degene op wie de gedoogplicht rust. Kortom, wanneer een gemeente als gedoogplichtige op het moment van het verzoek tot verplaatsing had kunnen voorzien dat de kabels binnen vijf jaar opnieuw verplaatst dienen te worden, handelt zij in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Volgens de wetgever kan van de telecomoperator in een dergelijk geval dan ook niet verlangd worden de kosten van de tweede verplaatsing ook te moeten dragen.
Vanuit het oogpunt van de telecomoperator is deze wijziging natuurlijk toe te juichen. Deze bepaling voorkomt immers mogelijk misbruik van de regeling. Een gedoogplichtige zal voor het doen van een verzoek tot verplaatsing goed moeten nagaan of binnen vijf jaar geen nieuwe verplaatsing te verwachten is. De vraag blijft echter of een horizon van vijf jaar wel te voorzien is. In beginsel moet een gedoogplichtige, als rechthebbende van de grond, toch vrij zijn om te doen en laten wat zij wil. Om de telecomoperator niet binnen korte tijd een tweede verplichting op te kunnen leggen om op eigen kosten te verleggen zou mijns inziens een termijn van twee jaar kunnen volstaan, zodat de ontwikkeling van de openbare grond geen onnodige vertraging en kosten met zich meebrengt. Voorts zou een dergelijke termijn meer in lijn zijn met het doel van artikel 5.8 Tw, welke beoogt de nadelige gevolgen van de gedoogplicht zoveel mogelijk te beperken.
Conclusie
De praktijk zal moeten uitwijzen of deze wijzigingen de beoogde effecten teweeg zullen brengen. Onduidelijk blijft waarom ervoor is gekozen om het tweede lid van artikel 5.8 Tw alleen van toepassing te verklaren op het oprichten van gebouwen en niet ziet op het uitvoeren van werken, zoals de aanleg van wegen. Een dergelijke aanvulling zou infrastructurele projecten aanmerkelijke tijdswinst kunnen opleveren.
1) TK 2004-2005, 29834, nr. 3, p.10.
2) Wetswijziging van 6 december 2006, Stb. 2007, 16.
3) TK 2004-2005, 29834, nr. 3.
4) TK 2004-2005, 29834, nr. 3, p. 38.