Rechtbank Den Haag heeft onlangs beslist dat erfgenamen onderling een ander rentepercentage (0%) voor een overbedelingschuld mochten afspreken dan het percentage ( 6%) dat volgde uit het testament van de erflater.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De overbedelingsschuld vloeide voort uit de ouderlijke boedelverdeling die de erflater in zijn testament had opgenomen. Zijn achterblijvende echtgenote verkreeg de gehele nalatenschap met daarbij een aantal verplichtingen waaronder overbedelingsschulden aan hun twee kinderen. De rechtbank stelde vast dat de ouderlijke boedelverdeling uit het testament in hoofdlijnen overeenkwam met de in 2003 ingevoerde wettelijke verdeling (het nieuwe erfrecht).
Volgens de wetsgeschiedenis van het nieuwe erfrecht bestaat vrijheid tot rentewijziging. Daardoor hadden de erfgenamen de mogelijkheid om bij overeenkomst het rentepercentage op nul te stellen en met inachtneming daarvan de aangifte successierecht te doen. De renteloosheid van de overbedelingsschuld leidde ertoe dat de waarde van de erfrechtelijke verkrijging van een van de zoons € 88.634 was en niet € 193.586 zoals de inspecteur voorstond.
Rechtbank Den Haag heeft onlangs beslist dat erfgenamen onderling een ander rentepercentage voor een overbedelingsschuld uit ouderlijke boedelverdeling kunnen overeenkomen dan het percentage dat een erflater in zijn/haar testament opneemt.
De procedure betrof een man die in 2004 was overleden. In 1992 had hij een testament laten opstellen met daarin een ouderlijke boedelverdeling. Zijn echtgenote verkreeg daarbij het saldo van de hele nalatenschap onder de last van een aantal verplichtingen, waaronder een overbedelingsschuld aan hun twee kinderen en het voldoen van het verschuldigde successierecht voor de erfrechtelijke verkrijgingen van de kinderen. In het testament was bepaald dat de overbedelingsschuld een wettelijk voorgeschreven rente (6%) droeg die jaarlijks op de schuld werd bijgeschreven. Kort voor het doen van de aangifte successierecht kwamen de erfgenamen (moeder en kinderen) overeen dat de rente van de overbedelingsschuld 0% zou bedragen. Een van de erfgenamen, een zoon, deed vervolgens aangifte van een erfrechtelijke verkrijging van € 88.634. De inspecteur negeerde de overeenkomst van de erfgenamen en berekende de waarde van de erfrechtelijke verkrijging van die zoon op € 193.586. Hij was van mening dat het rentepercentage uit het testament moest worden gevolgd en dat de erfgenamen niet de vrijheid hadden om daarvan af te wijken. De zaak kwam voor Rechtbank Den Haag.
De rechtbank stelde vast dat een bepaling uit de Successiewet voorschrijft dat geldvorderingen die opkomen uit in een testament opgenomen ouderlijke boedelverdeling, op dezelfde wijze moeten worden behandeld als bepaalde geldvorderingen uit het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank stelde vast dat de ouderlijke boedelverdeling uit het testament in hoofdlijnen overeenkwam met de in 2003 ingevoerde wettelijke verdeling (het nieuwe erfrecht). Zo was sprake van een directe overgang van de goederen op de langstlevende ouder en was sprake van een beperkte opeisbaarheid van de vordering van de kinderen.
De inspecteur stelde vervolgens dat de wetsbepaling uit het Burgerlijk Wetboek over eerdergenoemde vorderingen het niet zou toelaten dat erfgenamen afwijken van het door de erflater bepaalde rentepercentage. De rechtbank verwierp dit standpunt. Deze opvatting volgt niet uit de wettekst van die bepaling en is ook in strijd met haar wetsgeschiedenis.
De rechtbank wees vervolgens op een wetsbepaling uit de Successiewet waarin is geregeld hoe wordt omgegaan met een afwijkend rentepercentage. Als erfgenamen gebruikmaken van de ruimte van de wettelijke verdeling om af te wijken van het door de erflater in zijn testament bepaalde percentage, wordt dit voor de Successiewet beschouwd als een erfrechtelijke verkrijging. Vanwege het feit dat de onderhavige ouderlijke boedelverdeling inhoudelijk overeenkomt met de wettelijke verdeling, moest de onderbedelingsvordering van de zoon op zijn moeder op dezelfde wijze worden behandeld als geldvorderingen die opkomen uit hoofde van de wettelijke verdeling. Deze vordering moet voor het successierecht worden gewaardeerd met inachtneming van de tussen de erfgenamen gesloten renteovereenkomst. De rechtbank stelde daarop de zoon in het gelijk en verminderde de door de inspecteur opgelegde aanslag tot een erfrechtelijke verkrijging van € 88.634.