Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 18 juni 2009 uitspraak gedaan op het hoger beroep van B en S Management Rhoon B.V. (B&S) tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2007 inzake de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) die op 1 maart 2004 in werking is getreden.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Op grond van deze wet dienen trustkantoren te beschikken over een vergunning van de Nederlandsche Bank (DNB). Trustkantoren zijn betrokken bij het opzetten en onderhouden van (internationale) concernstructuren. Een trustkantoor in de zin van de Wtt verleent in opdracht een of meer van in de Wtt opgesomde diensten aan andere ondernemingen zoals het voeren van het beheer over rechtspersonen en vennootschappen. Een van die diensten kan ook zijn het verkopen van rechtspersonen.
B&S stelde dat zij in het kader van haar algemene bedrijfsuitoefening vennootschappen koopt en die doorgaans voor enige tijd “op de plank” legt. Indien er vraag naar is, worden deze “plankvennootschappen” verkocht aan derden of, indien dit voor B&S voordeel oplevert, geliquideerd. DNB was van mening dat B&S als trustkantoor kon worden gekwalificeerd en derhalve vergunningplichtig is. De onder het overgangsrecht ingediende vergunningaanvraag van B&S werd afgewezen omdat de bedrijfsvoering van B&S volgens DNB niet voldeed aan de daaraan bij en krachtens de Wtt gestelde eisen omtrent integere bedrijfsvoering. De rechtbank volgde het standpunt van DNB. B&S stelde zich in hoger beroep primair op het standpunt dat zij niet onder de werking van de Wtt valt, omdat zij bij het verkopen van rechtspersonen niet handelt in opdracht van derden en dus niet is voldaan aan alle criteria van de definitie van trustkantoor in de Wtt.
Naar het oordeel van het College is, wanneer het gaat om een min of meer op zichzelf staande verkoop van een rechtspersoon, de betekenis van “het verkopen van rechtspersonen” in samenhang gelezen met het begrip “in opdracht van” niet vanzelfsprekend. Het College volgde DNB niet in haar stelling dat in dit geval de koper als opdrachtgever moet worden aangemerkt. Het College volgde DNB evenmin in haar stelling dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever onmiskenbaar heeft beoogd om “het verkopen van rechtspersonen” als zelfstandig kwalificerende dienst op te nemen, ook al is strikt genomen geen sprake van een opdracht als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek (BW). Naar het oordeel van het College zijn in de wetsgeschiedenis geen dan wel onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat het begrip “opdracht” in de Wtt een andere betekenis heeft dan opdracht in de zin van het BW.
Het College is derhalve van oordeel dat B&S niet vergunningplichtig is op grond van de Wtt.