Rechtbank Haarlem heeft in een feitelijke procedure uitspraak gedaan over de hoogte van het gebruikelijk loon dat een directeur-grootaandeelhouder (dga) voor zijn werkzaamheden voor zijn bv bij zijn belastingaangifte over 2004 in aanmerking moest nemen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De dga was op 9 april 2004 voltijds in dienst getreden bij een werkgever. Zijn drukke werkzaamheden daar lieten nog weinig tijd over om te besteden aan zijn bv. Hij overlegde enige weekstaten van zijn dienstverband en ook een verklaring van de werkgever, waarin deze laatste aangaf dat het zonder officiële toestemming medewerkers niet was toegestaan om nevenactiviteiten te verrichten. De dga maakte bezwaar tegen het in aanmerking nemen van 100% van het voor 2004 geldende gebruikelijk loon van € 38.118. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de dga vanaf 9 april 2004 inderdaad nog slechts op beperkte schaal werkzaamheden voor de bv had verricht. De rechtbank verklaarde het beroep van de dga uiteindelijk toch ongegrond. De reden hiervan was dat het door de rechtbank vast te stellen belastbaar bedrag niet zou leiden tot een lager bedrag dan de inspecteur al had vastgesteld.
Op grond van de gebruikelijkloonregeling in de Wet op de loonbelasting wordt voor de heffing van loonbelasting en premie volksverzekeringen in specifieke situaties een bepaald bedrag aan loon in aanmerking genomen, los van wat feitelijk aan loon wordt uitbetaald. Het betreft de situatie waarin een werknemer arbeid verricht voor een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft of waaraan hij vermogensbestanddelen ter beschikking stelt (waardoor de terbeschikkingstellingsregeling van toepassing is). De gebruikelijkloonregeling komt in de praktijk vooral voor bij bv’s met een directeur-grootaandeelhouder (dga). Een dga moet op grond van de gebruikelijkloonregeling ten minste een loon in aanmerking nemen dat niet in belangrijke mate afwijkt van het loon van vergelijkbare werknemers die geen dga zijn. Hierbij geldt een ondergrens van € 40.000 (jaar 2009) of, indien aannemelijk is dat een lager loon gebruikelijk is bij vergelijkbare werknemers die geen dga zijn, dit lagere loon. In dat geval rust de bewijslast op de dga.
Rechtbank Haarlem heeft in een feitelijke procedure uitspraak gedaan over de hoogte van het gebruikelijk loon dat een dga voor zijn werkzaamheden voor zijn bv bij zijn belastingaangifte over 2004 in aanmerking moest nemen. De zaak was kort weergegeven als volgt.
Een man was in 2004 directeur en enig aandeelhouder van een bv. Deze bv hield tot 30 juli 2004 50% van de aandelen in een andere vennootschap. Op die datum werden de aandelen in de vennootschap geleverd aan een derde vennootschap.
Op 9 april 2004 was de dga voltijds in loondienst bij een werkgever getreden. Het salaris uit die dienstbetrekking bedroeg over dat jaar € 76.511. De inspecteur legde de dga wegens het ontbreken van zijn aangifte inkomstenbelasting over 2004 een ambtshalve aanslag op met een verzuimboete. Daarbij nam hij een gebruikelijk koon in aanmerking van € 38.118 (het standaardbedrag voor 2004). De dga was echter van mening dat het door de inspecteur in aanmerking genomen gebruikelijk loon op een aanzienlijk lager bedrag moest worden bepaald. Hij gaf onder meer aan dat naast zijn drukke werkzaamheden in zijn dienstverband nog weinig tijd overbleef om te kunnen besteden aan zijn bv. Hij overlegde daartoe enige weekstaten van zijn dienstverband en ook een verklaring van de werkgever, waarin deze aangaf dat het zonder officiële toestemming medewerkers niet was toegestaan om nevenactiviteiten te verrichten.
De rechtbank stelde voorop dat de bewijslast bij de dga lag om aannemelijk te maken dat een lager gebruikelijk loon van toepassing was dat het wettelijk (standaard)bedrag van € 38.118. Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend vond de rechtbank dat de dga erin was geslaagd om aannemelijk te maken dat hij vanaf 9 april 2004 inderdaad nog slechts op beperkte schaal werkzaamheden voor de bv had verricht. Voor de periode tot 9 april 2004 moest wel het volledige gebruikelijk loon naar evenredigheid in aanmerking worden genomen.
De rechtbank verklaarde het beroep van de dga daarom uiteindelijk toch ongegrond. Ook al was namelijk het beroep inhoudelijk wel gegrond, het gebruikelijk loon over de periode 1 januari tot 9 april 2004 zou echter tezamen met het overige inkomen uit werk en woning niet uitkomen op een lager belastbaar bedrag dan de inspecteur in de belastingaanslag al had vastgesteld.