Naar aanleiding van meerdere aangiften in het land, alsmede naar aanleiding van vragen van de Tweede Kamer heeft het parket Amsterdam onderzoek gedaan naar de mogelijke strafbaarheid van de inhoud van drie boeken, te weten:
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
- Fatwas of Muslim Women
- De Weg van de Moslim
- Gids voor Islamitische opvoeding
De eerste twee boeken werden onder andere in de El Tawheed moskee te Amsterdam verkocht.
Bestudering van de boeken heeft tot de conclusie geleid dat de inhoud van Fatwas of Muslim Women en De Weg van de Moslim geen strafbare passages bevat. Hoewel sommige passages op zich als beledigend kunnen worden gezien, moeten ze geplaatst worden in een bepaalde context. Het gaat om passages die kenbaar in direct verband staan met de uiting van een geloofsovertuiging, waardoor het strafbare (lees beledigende) karakter aan de passages ontvalt.
De stichting van de El Tawheedmoskee heeft derhalve geen strafbaar feit gepleegd en zal daarom niet worden vervolgd.
Strafbare passages moslimlectuur moeten verwijderd
Anders ligt dit met het derde boek, Gids voor Islamitische opvoeding. In dit boek staan soortgelijke passages als in bovenstaande boeken, echter een aantal passages is te zien als (klassiek) antisemitisch. Deze passages zijn beledigend en kunnen aanzetten tot haat c.q. discriminatie. In tegenstelling tot de andere twee boeken is in betreffende passages van dit boek geen sprake van uitlatingen in direct verband met de geloofsovertuiging danwel dat dit teksten betreffen die van betekenis zijn voor het op de juiste wijze interpreteren, beleven en uitdragen van het geloof. In dit boek is dus sprake van strafbare feiten, waarvoor de uitgever en de distributeur verantwoordelijk te stellen zijn.
Met betrekking tot dit boek is Uitgeverij Noer en Distributie Centrale Islamitische Boeken (DCIB) medegedeeld dat zich in het betreffende boek strafbare uitlatingen bevinden. Het OM ziet, mede gelet op de mate van verwijtbaarheid, redenen om niet over te gaan tot vervolging maar om in eerste instantie duidelijk de norm te stellen.
Aan de uitgever en de distributeur is derhalve medegedeeld dat het OM van strafvervolging afziet indien de strafbare passages verwijderd worden dan wel onleesbaar zijn gemaakt.
Tevens zullen alle afnemers, die twee of meer boeken hebben besteld c.q. afgenomen op de hoogte worden gesteld van de strafbare passages in het boek. In beginsel hebben deze afnemers voorwerpen met daarin een strafbare uitlating ter verspreiding in voorraad (ex artikel 137 e lid 1 sub 2 Wetboek van Strafrecht). Indien deze boeken daadwerkelijk worden verspreid, zal het OM tot opsporing en vervolging overgaan.
Voor verdere uitleg en achtergronden, inclusief de gewraakte passages, verwijzen wij naar de toelichting die hier onderstaat.
Toelichting Openbaar Ministerie
In reactie op meerdere aangiften die in het land werden gedaan, alsook in antwoord op verschillende vragen uit de Tweede Kamer die er gesteld zijn, heeft het Openbaar Ministerie een uitgebreid onderzoek gedaan naar de mogelijke strafbaarheid van de inhoud van een drietal boeken, te weten:
Fatwas of Muslim Women
De Weg van de Moslim
Gids voor Islamitische opvoeding
In Nederland geldt een door de Grondwet en diverse verdragen beschermde vrijheid van godsdienst. Die vrijheid omvat o.a. de godsdienstuitoefening en -verkondiging. Alle gedragingen die direct samenhangen met het beleven van die vrijheid van godsdienst dienen in beginsel gevrijwaard te zijn van strafrechtelijke vervolging.
De juridische situatie met betrekking tot de uitlatingen die in deze boeken gevonden kunnen worden, verschilt enigszins (in karakter) van de situaties die in de recente jurisprudentie gespeeld hebben. In de recente jurisprudentie gaat het over individuen die, geïnspireerd vanuit hun geloofsachtergrond, uitlatingen doen die voor een bepaalde groep qua bewoordingen beledigend zijn, maar waarvan gezegd kan worden dat zij die uitlatingen doen in het kader van een maatschappelijke uitwisseling van standpunten over een bepaald issue. De HR hanteert voor de strafrechtelijke beoordeling van deze uitlatingen een beslissingsschema bestaande uit drie stappen, waarbij de context de tweede stap is. De context, volgens de HR met name die maatschappelijke uitwisseling van standpunten, ‘bewerkstelligt’ dat het, in stap één vastgestelde, beledigende karakter aan de uitlatingen komt te ontvallen. Stap drie zou inhouden een correctief ten aanzien van nodeloos grove uitlatingen.
In de jurisprudentie wordt bij de concretisering van de context het criterium gehanteerd dat de uitlating kenbaar in direct verband dient te staan met de uiting van de geloofsovertuiging van de verdachte en dat de uitlating voor de verdachte van betekenis is voor een maatschappelijk debat. Naar analogie redenerend is er weinig reden om aan te nemen dat de context niet ook gevormd zou kunnen worden door de combinatie van enerzijds uitlatingen die de directe uiting van die geloofsovertuiging zijn en anderzijds voor de verdachte van (diepgaande) betekenis zijn voor het op juiste wijze interpreteren, beleven en uitdragen van het geloof in min of meer eigen kring.
Bij het beoordelen van de teksten dient er principieel een onderscheid gemaakt te worden tussen het geschrevene en het feitelijk handelen. Uitsluitend het geschrevene wordt in zijn godsdienstige context beoordeeld en wordt daarbij volledig van feitelijk handelen geabstraheerd.
Bij het beoordelen van de boeken wordt uiteraard slechts daar commentaar gegeven waar men, bezien vanuit het OM, in redelijkheid een strafbaar feit zou kunnen vermoeden.
Fatwas of Muslim Women
Begin april 2004 ontstaat in de media alsook in de politiek ophef over het boek Fatwas of Muslim Women. In dit boek zou worden geschreven dat meisjes besneden zouden moeten worden. De Fatwas zijn geschreven door een beroemde moslimgeleerde en een eminent imam, genaamd Ibn Taymyah (1263-1328). Ibn Taymyah beschouwde staat en religie als onlosmakelijk verbonden. Zonder de dwangmiddelen van de staat achtte hij de godsdienst in gevaar. Zonder de beperkingen van de Sharia verwordt het staatsgezag, zo meende hij, tot tirannie.
De Fatwas of Muslim Women verscheen in 2000 in Egypte en werd vertaald in het Engels. Het boek wordt onder andere in de El Tawheed moskee in Amsterdam verkocht.
Het boek, zo spreekt uit het voorwoord, is bedoeld als leidraad voor de moslimvrouw voor het dagelijks en godsdienstig leven. Een groot deel van het boek wordt ingenomen door casuïstiek rondom het personen en familierecht; (huwelijk, scheiding, alimentatie, erven) en/of uitspraken aangaande meer religieuze zaken als gebed, vasten etc.
In een van de eerste hoofdstukken wordt er een paragraaf gewijd aan de besnijdenis van vrouwen, de tekst luidt als volgt:
“Circumcision of women
Q: What the rule of circumcision of women?
A: As man, circumcision should be observed to woman. Circumcision for woman consists of removing the prepuce from the clitoris (not the clitoris itself, as some mistakenly assert). In this regard the prophet (may peace be upon him) said: “Do it (circumcision) mildly without extreme, for it is healthy for both man and woman”.
This hadith maintains that circumcision is meant only to make woman be able to control her lust, so it should be moderate without extreme. As to circumcision of man, it consists of removing the prepuce from the penis to clean the filth that might gather in it”
Voor een beter begrip van de plaats van deze tekst is het goed om te weten dat de verzameling van alle hadith-berichten de Sunna wordt genoemd. Naast de Koran geldt de Sunna van de Profeet en zijn meest vooraanstaande volgelingen, zoals deze vervat ligt in het Traditiemateriaal, evenzeer als bron van Moslims recht.
De uitlatingen in deze paragraaf, staan (dus) in direct verband met de geloofsovertuiging (want zijn rechtstreeks afkomstig uit de Hadith) en zijn daarvoor in het kader van die geloofsovertuiging van enige betekenis.
Is art. 137c Sr toepasselijk? Nee, geslacht vormt geen delictsbestanddeel van art. 137c Sr.
Is art. 137d Sr toepasselijk? Wordt er in bovenstaande uitlating aangezet tot haat tegen of discriminatie of gewelddadig optreden tegen mensen wegens hun geslacht?
De paragraaf is wellicht naar zijn bewoordingen als discriminerend te beschouwen en tevens kan men stellen dat deze paragraaf aanzet tot gewelddadig optreden tegen vrouwen. Men zou daartegenover echter ook kunnen zeggen dat het in deze gaat om een uitleg van de Hadith waarin geen oproep tot het daadwerkelijk besnijden van vrouwen c.q. meisjes is te lezen
Naar zijn bewoordingen is deze paragraaf derhalve (wellicht) strafbaar, maar de context waarin deze gelezen dient te worden ontneemt aan de uitlating haar strafbare karakter.
Tot slot kan geoordeeld worden dat de uitlatingen zeker niet een onnodig grievend karakter hebben. Uit de jurisprudentie blijkt dat ’onnodige grievendheid’ van hoge intensiteit moet zijn, wil deze nog een rol van betekenis kunnen spelen in het afwegingsproces.
Art. 137e Sr ziet op voorwerpen waarin uitlatingen zijn vervat zoals bedoeld in 137c en 137d.
Indien de uitlating niet strafbaar is op basis van art. 137c of 137d, is 137e ook niet van toepassing.
Is art. 131 Sr van toepassing? Wordt er in het openbaar bij geschrift tot enig strafbaar feit opgeruid? Opruien moet volgens wetenschappelijke literatuur worden opgevat in zijn normale taalkundige betekenis: aanzetten tot iets ongeoorloofds. Uitleg geven aan en de betekenis duiden van de Koran en de daarbij behorende geschriften en overleveringen, kan slechts dan als vallend binnen het bereik van ‘opruien’, worden aangemerkt indien daarbij de grenzen van de traditionele interpretaties ver zouden worden overschreden of kennelijk kwaadwillend zouden worden verlegd. Het OM is van mening dat daarvan in dit geval geen sprake is.
Voor het overige heeft het OM geen andere eventueel strafbare passages in Fatwas of Muslim Women kunnen vinden.
De Weg van de Moslim
Het boek ‘De Weg van de Moslim’ bevat een samenvatting van de geloofsopvattingen en leefregels van de islam volgens de streng wahabitische leer van Saoedi-Arabië. Het behoort tot de literatuur die in het kader van de wahabitische geloofsverkondiging in massale aantallen vanuit Saoedi-Arabië gratis over grote delen van de islamitische wereld werd verspreid en er langs die weg in slaagde een zekere invloed te krijgen.
De schrijver van het boek stelt zich bij zijn formulering van geloofs- en gedragsregels de maatschappelijke situatie voor ogen die volgens hem bestaat of moet bestaan in een Islamitische staat. Uit andere publicaties van de schrijver blijkt dat hij, ondanks zijn streng wahabitische geloof, erkent dat moslims die buiten de Islamitische wereld verblijven aan de rechtsorde van hun verblijfsland gehoorzaamheid verschuldigd zijn en dat wat hij als strafrecht behandelt alleen geldt binnen het Islamitische staatsbestel
De wetenschap die wil vaststellen hoe de Islamitische Sharia luidt, en welke gedragsregels de Sharia in concreto voorschrijft, wordt in het Arabisch ‘fiqh’ genoemd. De ‘fiqh’ omvat ook de studie en de beschrijving van het ritueel, aangezien ook de godsdienstige rituele plichten tot het levenspad van een goede Moslim behoren. Een goede Nederlandse vertaling van ‘fiqh’ is plichtenleer. De ‘fiqh’-boeken behandelen niet alleen het Islamitisch ritueel maar ook het Islamitisch strafrecht. Strafbare handelingen worden in drie groepen onderverdeeld:
- vergrijpen tegen lijf en leven;
- een vijftal misdrijven waarop het Islamitisch recht een ‘vaste’ straf (in het Arabisch ‘hedd’) heeft gesteld, te weten ontucht, betichting van ontucht, het drinken van wijn, diefstal en straatroof;
- overige vergrijpen (als bedrog, afpersing) waar de rechter zelf de strafmaat voor vaststelt.
De tweede categorie van misdrijven, de misdrijven waarop een vaste straf is gesteld, spelen een grote rol in het bewustzijn van de gelovigen. Pas wanneer deze hedd-straffen volledig geïmplementeerd worden, zo meent menigeen, mag de gemeenschap Islamitisch genoemd worden. De zogenaamde Hedd straffen mogen alleen ten uitvoer gelegd worden door rechters.
De Weg van de Moslim bestaat uit 3 delen. In deel 3 vinden we in het hoofdstuk wettelijke straffen de gewraakte uitlating aangaande straffen die zouden moeten volgen op sodomie.
Ter illustratie vindt u hier de tekst over van de definitie die in het hoofdstuk wordt gegeven over de ‘hedd’ (= wettelijk straf):
De ‘hedd’ is het opleggen van een lichamelijke straf, van geseling tot doodstraf, aan degene, die een door Allah verboden handeling heeft verricht, om af te schrikken. De ‘hedd’ is ook de grens van de goddelijke wetten, die men nooit moet overschrijden zelfs niet naderen.
In het hoofdstuk worden achtereenvolgens voorwaarden, doel en wijze van straffen en het opleggen daarvan gegeven aangaande feiten als drinken van alcoholische dranken, ontucht, overspel, diefstal en sodomie.
Over sodomie staat op p. 226 van deel 3 het volgende:
“Opmerkingen
De ‘hedd’ voor sodomie is steniging tot de dood, of men wel of niet getrouwd is. De profeet (vzmh) zei:
-“Wie u ook maar schuldig vindt aan sodomie, doodt hem evenals degene, die zich hiervoor laat misbruiken.”
Aboe Daoud en Tirmidi
Ten aanzien van de wijze, waarop ze te doden, levert men over dat compagnons van de Profeet (vzmh) dit op verschillende manieren hebben gedaan. Sommigen hebben ze gedood met vuur, anderen hebben ze gestenigd tot de dood. Ibn Abbes zei: men zoekt de hoogste constructie, waarvan men ze vanaf het terras met het hoofd naar beneden gooit, vervolgens doodt men ze met stenen”
Bij bovenstaande passage blijkt al meteen dat het hier gaat om een toelichting op de heilige geschriften en dat deze gedeelten een zakelijke weergave zijn van wat andere moslimgeleerden door de eeuwen heen ten aanzien van sodomie hebben gezegd, opgetekend en overgeleverd. Er wordt gesproken over ‘levert men over’, en men somt op wat de ‘compagnons van de Profeet’ voor manieren hebben gebruikt om degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan sodomie te straffen, doden met vuur, stenigen of zoals Ibn Abbes heeft gezegd met het hoofd naar voren van de hoogste constructie gooien en vervolgens doden met stenen.’
De eerste ‘manieren’ zijn te weinig concreet om daaruit een strafbaar feit te destilleren
De uitlating echter welke gedaan zou zijn door Ibn Abbes en als zodanig vervat in dit hoofdstuk van het boek, is, geïsoleerd bezien, naar zijn aard opzettelijk beledigend in de zin van art. 137c Sr. voor een groep mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid. Beledigend omdat de boodschap voor homoseksuelen is dat zij onwaardig zijn om verder te leven.
Zet deze passage tevens in de zin van art. 137d Sr., aan tot haat tegen of discriminatie van mensen en zelfs tot gewelddadig optreden tegen personen wegens diezelfde homoseksuele gerichtheid? Nee, in de uitlating is geen oproep te lezen gericht tot individuele moslims. Deze worden niet aangezet tot de delictsbestanddelen van art. 137d Sr. Hetzelfde geldt ten aanzien van art. 131 Sr.
Alhoewel de uitlating zelf beledigend is, meent het OM dat de context waarin de uitlating is geplaatst en de daaruit kennelijke bedoeling van die uitlating het beledigende karakter aan die uitlating ontneemt. Deze uitlating en de gehele passage die handelt over de wettelijke straf en de uitvoering daarvan bij sodomie staat kenbaar in direct verband met de geloofsopvatting.
Ook hier geldt dat de inhoud en ook de lading van de passage niet verder gaan dan een directe weergave van de godsdienstige opvatting van een aantal ‘compagnons van de Profeet’ welke dient ter aanduiding van de in de geloofsopvatting van de islam verankerde opvatting over sodomie en daarmee, naar mag worden aangenomen, van diepgaande betekenis is voor de geloofsopvattingen van de verdachte.
Zoals de woorden van Abbes zijn weergegeven en uitgelegd in de media en door sommige politici, lijkt het zonneklaar dat hier de grenzen van het onnodig grievende en kwetsende zijn overschreden. Indien men echter de achtergrond van de teksten in beschouwing neemt, leidt dit tot de conclusie dat de verwoording zich niet begeeft buiten de grenzen van acceptabele proporties, zoals die door HR en EHRM zijn gemarkeerd.
In hetzelfde deel 3 staat op de bladzijden 127 en 128 een paragraaf over ‘Ongehoorzaamheid van de vrouw’. In die paragraaf staat: ‘Volhardt zij desondanks in haar wangedrag, dan slaat hij haar zonder wreedheid en met het ontzien van haar gezicht.’ Deze uitleg blijft zeer dicht bij (de vertaling van) de letterlijke Korantekst (Soera 4 vers 34) en bouwt zelfs nog enige beperkingen in.
Indien men deze tekst strafbaar zou achten, dan zou men, consequent zijnde, de Koran zelf strafbaar moeten achten.
Indien men de betreffende woorden leest, krijgt men stellig de indruk dat hier aangezet wordt tot geweld jegens vrouwen. Men dient zich te realiseren dat de regels uit de Koran en de daartoe behorende geschriften met betrekking tot de omgang van moslims met hun echtgenotes, reeds lang geleden zijn gegeven in maatschappelijk geheel andere omstandigheden. In de Koran staat (Soera 4 vers 34): ‘Mannen zijn toezichthouders over de vrouwen omdat Allah de één boven de ander bevoorrecht heeft en omdat zij van hun eigendommen uitgeven (aan de vrouwen). En de oprechte vrouwen zijn gehoorzame vrouwen en zij waken (over zichzelf en de eigendommen) in de afwezigheid (van hun man), zoals Allah (ook) waakt. En wat betreft hen (echtgenotes) waarvan jullie ongehoorzaamheid vrezen: vermaant hen, (als dat niet helpt) negeert hen (in bed) en (als dat niet helpt) slaat hen (licht). Indien zij jullie dan gehoorzamen: zoek dan geen voorwendsel (om hen lastig te vallen).’ Deze regels waren (en zijn) in het geheel niet bedoeld om tot geweld aan te zetten. Eerder integendeel, zij waren in elk geval bedoeld om de juiste Islamitische verhoudingen te scheppen en hadden het effect dat huiselijk geweld werd beperkt en getemperd. Uit geschiedkundige publicaties kan begrepen worden dat indertijd (1e millennium) de verbreiding van de Islam een gunstige invloed heeft gehad op de positie van de vrouw in de betreffende gebieden.
De profeet Mohammed schijnt trouwens zijn vrouwen nooit geslagen te hebben. Het heden ten dage aanhalen en behandelen van die regels in een godsdienstig kader heeft naar de mening van het OM niet een tot geweld aanzettende betekenis. Vooreerst moet aangenomen worden dat het behandelen van die regels een puur religieuze functie heeft en dat het opzet daarop gericht is, te weten godsdienstverkondiging. Subsidiair kan aangenomen worden dat de strekking van de betreffende regels niet anders is geworden en dat derhalve het opzet niet gericht is op het aanzetten tot geweld doch veeleer op het tegendeel.
Het is wellicht zo dat de pure betekenis van de woorden is dat zij aanzetten tot geweld. Indien men deze woorden echter plaatst in hun religieuze, historische en maatschappelijke context is eerder het tegenovergestelde het geval. De woorden zetten dan niet aan tot geweld en het opzet is daar niet op gericht.
Voor het overige heeft het OM geen andere eventueel strafbare passages in ‘De Weg van de Moslim’ kunnen vinden.
Gids voor Islamitische opvoeding
‘Gids voor Islamitische opvoeding’ is in 2004 verschenen en moet zoals in het slotwoord op p. 494 wordt neergeschreven een uitwerking zijn over het grootbrengen van kinderen in de Islam. De zogenaamde methodenleer moet vaders, moeders en opvoeders de Islamitische manier geven voor het grootbrengen van kinderen en de meest passende methode bieden voor hun welzijn en leiden naar rechtschapen wegen. Als de huidige generatie de grondbeginselen van de Islam trouw en praktisch in acht neemt, zullen zij de status van de Moslimpioniers in roem en eer herkrijgen en als zij zich aan de leerstellingen vasthouden, zullen zij in staat zijn een krachtige en degelijke staat op te bouwen.’
Over de inhoud van de Gids, en dan met name over een aantal onderwerpen dat daarin wordt besproken, is ophef ontstaan omdat zij mogelijk zouden indruisen tegen de opvattingen zoals zij in onze rechtsstaat verankerd zijn of zelfs strafbaar zijn.
In ‘Gids voor Islamitische opvoeding’ worden grotendeels dezelfde onderwerpen behandeld als in ‘De Weg van de Moslim’. In beginsel worden die onderwerpen ook op dezelfde manier behandeld. Dat wil zeggen dat iedere keer direct verwezen wordt naar wat de Koran en/of de Hadith over het betreffende onderwerp zeggen. Voor wat betreft besnijdenis (p. 59/60), en het slaan van vrouwen (p. 64), kan voor wat betreft de strafrechtelijke beoordeling verwezen worden naar wat bij deze onderwerpen hierboven is overwogen.
Over het slaan van kinderen (p. 242) staat geschreven dat bekende Moslimgeleerden hebben overgeleverd dat de Profeet heeft gezegd: “Beveel je kinderen te bidden op zevenjarige leeftijd en sla ze wegens het (verwaarlozen van het) gebed vanaf de leeftijd van tien…”
Deze uitlating (in het boek) staat kenbaar in direct verband met de geloofsovertuiging en deze uitlating is voor de verdachte van vergaande betekenis voor het op juiste wijze interpreteren, beleven en uitdragen van het geloof in eigen kring. De uitlating is ook niet onnodig grievend. De uitlating is derhalve niet strafbaar.
In deel drie van ‘Gids voor Islamitische opvoeding’ staat een hoofdstuk twee met als titel: De fundamentele grondbeginselen van opvoeding. Die grondbeginselen zijn: oprechtheid, vroomheid, kennis, geduld en verantwoordelijk voelen. Bij ‘verantwoordelijk voelen’ staan de volgende zinnen: ‘Over het voelen van verantwoordelijkheid gesproken, wil ik aan jou, mijn broeder opvoeder, de plannen tonen om het moslimindividu, de moslimfamilie en de moslimgemeenschap te ontaarden, zodat je ingelicht zult zijn en meer pogingen zult ondernemen bij het redden van je kinderen en het hervormen van je gezin.
Met plannen bedoel ik de beslissing tot samenzwering door zionisten, vrijmetselaars, de kruisvaarders en de communisten. Deze plannen hebben als doel het verpesten van de geloofsbelijdenis van het moslim-volk en het vernietigen van zijn originele moraal, door middel van atheïstische grondbeginselen, drank, seks en het onbeteugeld laten van instincten en lust’. Vervolgens volgt een opsomming van de plannen van het communisme, de kruisvaarders, het jodendom en de vrijmetselarij en de imperialistische plannen.
Van de behandelde groepen zijn alleen de joden een groep die beschermd worden door de discriminatieartikelen in ons wetboek van strafrecht.
Op p. 350 worden zij samen met de vrijmetselaars besproken. De meest in het oog springende zinnen zijn:
‘In hun protocollen hebben de joden deze misleide meningen aangekondigd om de geloofsbelijdenissen van mensen te bederven, alsmede hun geweten en verstand.
De joden zijn zelfs zo ver gegaan als het vormen van een plan voor de mensheid, waar zij mee begonnen zijn het uit te voeren, door middel van massacommunicatie-media, radio- en televisieprogramma’s, vrijmetselarij-organisaties, die zij hebben gesticht en elke verraderlijke spion en betaalde schrijver. Door middel van hun listigheid en slechtheid konden zij mensen bederven middels algemene informatie, kunst, pretparken, bordelen enz.
Op pagina 481 staat onder het kopje ‘Het verlangen om te lezen bij het kind opwekken’ het volgende:
‘Dit kan echter alleen worden bereikt, door aandachtige en veelomvattende lezingen, in het bijzonder op de volgende gebieden:
- …
- Boeken lezen, die cultureel imperialisme en de samenzweringen van de vijanden onthullen, waaronder de samenzwerende joden, heidense communisten en jaloerse christenen.’
Bovenstaande zinnen zijn (klassiek) antisemitisch. Zij zijn naar hun bewoordingen beledigend voor joden. Ook moet c.q. kan geoordeeld worden dat zij aanzetten tot haat of discriminatie.
In tegenstelling tot alle andere hiervoor behandelde uitlatingen kan van deze uitlatingen niet gezegd worden dat zij kennelijk in direct verband staan met de geloofsovertuiging van de verdachte. Ook is volstrekt niet aannemelijk dat deze uitlatingen voor de verdachte van betekenis zijn voor het op juiste wijze interpreteren, beleven en uitdragen van het geloof. Weliswaar is er sprake geweest van verschillende conflicten in de geschiedenis, maar de relatie tussen die gebeurtenissen en de huidige teksten kan niet, zich baserend op de Koran en de daarbij behorende geschriften, gelegd worden. Op basis hiervan kan vooralsnog niet aangenomen worden dat de (godsdienstige)context het beledigende karakter van de bewoordingen wegneemt.
Gezien de uitkomsten van de eerste twee stappen van het beslissingsschema van de HR, zijnde; ja de uitlatingen zijn naar hun bewoordingen beledigend en nee, door de context wordt het beledigende karakter niet weggenomen, komt men aan de derde stap niet toe.
Conclusie
In twee van de drie boeken komen geen strafbare uitlatingen voor. In één boek te weten, ‘Gids voor Islamitische opvoeding’ staan strafbare antisemitische uitlatingen.