De Hoge Raad heeft onlangs geoordeeld dat een verplichte solidariteitsheffing negatief loon was, waarover geen premie werknemersverzekeringen is verschuldigd.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De zaak betrof een bv die in 1997 in zwaar weer verkeerde. De bv voerde dat jaar een ingrijpende herstructurering door. Er werd een sociaal plan opgesteld voor de duur van vijf jaar. Volgens dat plan kregen ontslagen werknemers onder meer een aanvulling op hun uitkering, begeleiding bij het vinden van een nieuwe baan en bij- of omscholing. De zittende werknemers waren op grond van hun cao verplicht 9% van hun basismaandsalaris af te dragen aan een stichting die het sociaal plan uitvoerde.
Het toenmalige Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) merkte het bedrag van de solidariteitsheffing aan als een loonbestanddeel waarover premie werknemersverzekeringen en een ‘or-heffing’ waren verschuldigd. Het Uwv legde de bv hiervoor correctienota’s op. De bv stelde daartegen vergeefs bezwaar en (hoger) beroep in maar werd uiteindelijk door de Hoge Raad in het gelijk gesteld. De solidariteitsheffing vormde onder de gegeven omstandigheden negatief loon. Over dat loonbestanddeel was geen premie werknemersverzekeringen verschuldigd. De Hoge Raad was niet bevoegd om een uitspraak te doen over de or-heffing.
De Hoge Raad heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag of over een verplichte solidariteitsheffing bij een reorganisatie premie werknemersverzekeringen was verschuldigd. De zaak betrof een bv die in 1997 in zwaar weer verkeerde. De bv voerde dat jaar een ingrijpende herstructurering door. Er werd een sociaal plan opgesteld voor de duur van vijf jaar. Volgens dat plan kregen ontslagen werknemers onder meer een aanvulling op hun uitkering, begeleiding bij het vinden van een nieuwe baan en bij- of omscholing. De zittende werknemers waren op grond van hun cao verplicht 9% van hun basismaandsalaris af te dragen aan een stichting die het sociaal plan uitvoerde. Deze solidariteitsheffing werd door de bv na inhouding van de pensioenpremie in aftrek gebracht op het basismaandsalaris. Het loon vóór aftrek van de solidariteitsheffing bleef als basis gelden voor het bepalen van de hoogte van het vakantiegeld, het pensioen en andere beloningsbestanddelen.
Het toenmalige Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) merkte het bedrag van de solidariteitsheffing aan als een loonbestanddeel waarover premie werknemersverzekeringen en een or-heffing voor de bevordering van de scholing en vorming van ondernemingsraadsleden waren verschuldigd. Het Uwv legde de bv over de jaren 1997 tot en met 2000 hiervoor correctienota’s op. De bv stelde daartegen vergeefs bezwaar en (hoger) beroep in maar werd uiteindelijk in cassatie door de Hoge Raad in het gelijk gesteld.
De Hoge Raad stelde het volgende voorop. Als een werkgever een herstructurering doorvoert en daarvoor een sociaal plan opstelt en uitvoert, en werknemers vanwege hun dienstbetrekking (bijvoorbeeld op grond van een cao) een deel van hun loon afdragen aan de werkgever als bijdrage in de kosten van de uitvoering van dat plan, kwalificeert die afdracht als negatief loon.
In de onderhavige procedure was dit aan de orde. Maar er was een verschil. De bv had als werkgever de van de werknemers ingehouden bedragen namelijk afgedragen aan een stichting die dat plan uitvoerde. De Hoge Raad veronderstelde dat het tussenschakelen van de stichting zijn verklaring vond in de toenmalige slechte financiële positie van de bv. De Hoge Raad verbond daarom geen gevolgen aan het tussenschakelen van de stichting en was van oordeel dat de onderhavige situatie dusdanig overeenkwam met de situatie waarin het sociaal plan werd uitgevoerd door de werkgever zelf, dat het voor de kwalificatie als negatief loon met die situatie op één lijn moest worden gesteld. Dit bracht mee dat de solidariteitsheffing als negatief loon moest worden aangemerkt. De Hoge Raad vernietigde daarop de correctienota’s voor de premie werknemersverzekeringen.
Wat betreft de correctienota’s voor de or-heffing verklaarde de Hoge Raad zich onbevoegd. In de desbetreffende jaren was het College van Beroep voor het bedrijfsleven voor deze heffing de competente rechterlijke instantie.