Insolventie is de onmacht om aan geldelijke verplichtingen te voldoen. Deze onmacht kan zich voordoen bij natuurlijke personen, rechtspersonen en andere organen. Wat zijn voor een bepaald land de rechtsgevolgen van een insolventieprocedure die in een ander land is geopend? Aan de hand van welk recht worden die rechtsgevolgen bepaald? En: welke rechter is bevoegd om een insolventieprocedure te openen? Deze vragen beantwoordt André Berends voor de verhouding tussen Nederland en landen binnen en buiten de Europese Unie in zijn schrift: ‘Insolventie in het internationaal privaatrecht’ met als promotor prof. mr. P. Vlas.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Nederland pretendeert dat het Nederlandse faillissement wel gevolgen heeft in derden-landen (het ‘uitgaande verkeer’), maar dat een aldaar geopende insolventieprocedure niet mede de in Nederland gelegen activa omvat (het ‘inkomende verkeer’). Berends stelt dat dit meten met twee maten deels al kan worden teruggedrongen op grond van bestaande regels, maar dat het de voorkeur verdient dat de wetgever ingrijpt. Bijvoorbeeld door de Modelwet van de United Nations Comission on International Trade Law over te nemen.
Binnen de Europese Unie regelt een Verordening uit 2002 de problematiek. Berends spoort onduidelijkheden in deze Verordening op en doet voorstellen om deze op te lossen. Zo gaat hij in op de begrippen ‘centrum van de voornaamste belangen’ (de grond waarop de rechter de bevoegdheid moet baseren om een hoofdprocedure te openen), en ‘vestiging’ (de grond waarop de rechter de bevoegdheid moet baseren om een territoriale procedure te openen). Daarnaast komt het toepasselijke recht aan bod; niet alleen op de hoofdregel (het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend beheerst de gevolgen van de procedure), maar ook op enkele uitzonderingen. Vooral over arbeidsovereenkomsten en de zogeheten actio Pauliana en de uitzonderingen voor zakelijke rechten, verrekening en eigendomsvoorbehoud.