In de juridische internationale praktijk spelen, naast de daadwerkelijk inhoudelijke rechtsvragen, de zogenaamde voorvragen een belangrijke rol. Dit betreffen vragen zoals “welk recht is van toepassing op de verhouding tussen partijen en welke rechtbank is bevoegd om van het geschil kennis te nemen?” Die vragen kunnen van doorslaggevende betekenis zijn en het verschil maken tussen een zaak winnen of verliezen. Uit het onderhavige voorbeeld zal blijken dat niet alleen van belang is wat partijen omtrent het toepasselijke recht hebben afgesproken, maar bijvoorbeeld ook of zij ervoor kiezen om in het buitenland een scheepsbeslag te leggen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Voor de volledigheid merk ik op dat het wel vaker voorkomt dat rechtbanken zich moeten buigen over zaken die onderworpen zijn aan buitenlands recht. De vraag welke rechtbank bevoegd is om van een bepaald geschil kennis te nemen, staat in beginsel los van de vraag welk recht van toepassing is op een bepaalde rechtsvraag. Zo kunnen partijen bijvoorbeeld overeenkomen dat Belgisch recht van toepassing is, maar bij gebreke van een overeenkomst omtrent de bevoegde rechter, bij een Nederlandse rechtbank terecht komen.
In het onderstaande voorbeeld, werd het Poolse recht min of meer onbedoeld van groot belang, hetgeen verstrekkende gevolgen had kunnen hebben.
Gerechtshof Den Bosch
Voor het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch speelde in 2009 een zaak tussen de Panamese rederij Norfolk International Holding (“Norfolk”) en de Poolse vennootschap “Skipapol”[1]. Tussen beiden bestond een overeenkomst inzake de afbouw van het motorschip Stas, dat aan Norfolk in eigendom toebehoorde. Op deze overeenkomst was Duits recht van toepassing en partijen hadden de International Chamber of Commerce als scheidsgerecht aangewezen voor eventuele geschillen.
Tussen partijen ontstond een geschil. Skipapol stelde een vordering te hebben op Norfolk wegens onbetaald gelaten facturen, ten bedrage van ruim twee miljoen Euro.
Beslag in Polen
In 2008 heeft Skipapol voor deze vordering beslag gelegd op het motorschip Stas in Polen. De rechtbank aldaar heeft dat beslag om formele redenen opgeheven: niet gebleken was dat Skipapol haar inhoudelijke vordering tijdig aanhangig had gemaakt bij het ICC.
Met toestemming van de Rechtbank in Gdansk heeft Skipapol in januari 2009 opnieuw beslag gelegd op het schip in Polen. Het Gerechtshof in Gdanks heeft dit beslag vervolgens weer opgeheven. Hij vond, kort gezegd, dat uit de stukken die Skipapol op dat moment in het geding had gebracht, niet bleek dat Skipapol haar vordering voldoende had aangetoond. Bovendien achtte het Hof niet duidelijk dat het schip van plan was om Polen te ontvluchten. Kortom, zo oordeelde het Hof, Skipapol had geen belang bij een beslag.
Beslag in Nederland
Driemaal is scheepsrecht, moet Skipapol hebben gedacht. Op 25 februari 2009 legt zij wederom beslag op het schip, ditmaal te Moerdijk.
Norfolk vordert vervolgens in kort geding opheffing van het beslag. De stelling in kort geding is kort gezegd: “De Poolse rechter heeft de vordering tot het leggen van beslag afgewezen, en op basis van EU-regelgeving (te weten de EEX-Verordening) dient de door de Poolse rechter gegeven beslissing in Nederland erkend te worden. Dit leidt ertoe dat ook in Nederland, net als in Polen, geen beslag meer kan worden gelegd op het schip.”
De Voorzieningenrechter van de Rechtbank Breda wijst de vordering af. Hij overweegt enerzijds dat de gevolgen van de Poolse beslissing naar Pools recht moeten worden uitgelegd, maar stelt vervolgens dat zelfs indien de uitspraak van het Poolse hof met zich meebrengt dat in Polen niet opnieuw beslag kan worden gelegd, dit de werking van de uitspraak in Polen betreft en de EEX-Verordening nog niet met zich meebrengt dat ook in andere landen geen beslag meer kan worden gelegd op het schip.
Hoger beroep Nederland
Norfolk gaat in hoger beroep bij het Gerechtshof in Den Bosch. Zij wijst het Hof er op dat beslissingen van een rechter uit een andere EU-lidstaat in Nederland moeten worden erkend, zonder vorm van proces. Dat wil zeggen dat aan een beslissing van het Gerechtshof in Gdansk in Nederland hetzelfde gezag en hetzelfde effect toekomt als in Polen. Norfolk legt uit dat de Voorzieningenrechter dit uitgangspunt weliswaar correct heeft geformuleerd, maar dat hij zich vervolgens ten onrechte heeft laten verleiden om met zijn Nederlandse bril naar die Poolse beslissing te kijken.
Uitleg naar Pools recht
Het Hof in Den Bosch bevestigt dat:
“De gevolgen van de (Poolse) beslissing moeten worden uitgelegd naar Pools recht”.
Met andere woorden, indien het Poolse vonnis in Polen tot gevolg heeft dat Skipapol geen beslag meer mag leggen, omdat het gezag van het vonnis dit met zich brengt, moet dit gevolg ook in Nederland worden geaccepteerd. Dus ook als het Poolse vonnis een gevolg heeft dat de wenkbrauwen van Nederlandse juristen zou doen fronsen, zoals bij de (door Norfolk gestelde) verregaande gevolgen van de Poolse beslissing het geval is, dan nog dienen die gevolgen in Nederland te worden erkend!
Het Hof gaat daarom over tot een inhoudelijke beoordeling van het Poolse recht, om te bezien of Pools recht inderdaad tot gevolg heeft dat geen beslag meer mag worden gelegd. Daarbij beoordeelt het Hof een zogenaamde “legal opinion” van de Poolse advocaat van Norfolk, die heeft uitgelegd dat een nieuw beslag in Polen niet meer mogelijk is, tenzij er sprake is van nieuwe omstandigheden. Van nieuwe omstandigheden is naar Pools recht echter geen sprake, zo legt de Poolse raadsman uit.
Beslissing van het Hof
Het (Nederlandse) Hof beoordeelt de Poolse wetsartikelen en de opinie naar Pools recht. Hij concludeert dat de regelgeving “in enige mate vergelijkbaar is met het Nederlandse recht”. Vervolgens – anders dan de Poolse advocaat – concludeert het Hof dat er vanuit moet worden gegaan dat er naar Pools recht wel degelijk sprake is van nieuwe omstandigheden die een nieuw verzoek tot het leggen van beslag in Polen kunnen rechtvaardigen. Dit betekent dat erkenning van de Poolse beslissing niet aan een scheepsbeslag in Nederland in de weg staat. Het Hof wijst de vordering tot opheffing van het beslag af.
Conclusie
Zie hier een van de – wellicht onverwachte – consequenties die het internationaal procederen tot gevolg kan hebben. Afgezien van de uitkomst van dit voorbeeld, kan uit deze procedure worden opgemaakt dat u met een omweg, via de regelgeving van de EU, te maken kunt krijgen met (de gevolgen van) het recht van andere lidstaten, ook wanneer u daar niet direct voor heeft gekozen. In dit geval immers hadden partijen wel nagedacht over het op hun overeenkomst toepasselijke recht, maar kregen zij door het scheepsbeslag in Polen ook te maken met de gevolgen van het Poolse recht, dat er zo maar toe had kunnen leiden dat in Nederland geen beslag meer zou kunnen worden gelegd.
Het bovenstaande toont aan dat internationale activiteiten complexe juridische vraagstukken met zich kunnen brengen. Voor meer informatie over dit onderwerp of voor andere juridische vragen op het gebied van handel en/of logistiek kunt u contact opnemen met:
mr. Mark van Bodegraven, BANNING Advocaten
[1] Hof ‘s-Hertogenbosch 29 december 2009, NJF 2010/160, LJN BK8024