Recentelijk (23 juni 2010) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna ABRvS) een belangwekkende uitspraak gedaan. Centraal stond de vraag of het college van burgemeester en wethouders handhavend had moeten optreden tegen een zonder bouwvergunning opgericht bouwwerk van 70 m².
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De ABRvS stelde voorop dat het college in beginsel wel bevoegd was om handhavend op te treden, daar het ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a van de Woningwet verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een door het college verleende bouwvergunning. Bovendien is op grond van het op 1 april 2007 ingevoerde artikel 40, eerste lid, onder b van de Woningwet verboden een bouwwerk dat is gebouwd zonder of in afwijking van een door het college verleende bouwvergunning in stand te laten.
Appellant, die het perceel met daarop het bouwwerk in 2005 had gekocht, betoogde dat het voor hem niet kenbaar was c.q. kon zijn dat het bouwwerk niet conform de bouwvergunning was gebouwd. De ABRvS behandelde dit verweer in twee delen. Allereerst werd gekeken of het verweer het handhaven op grond van artikel 40 lid 1 sub b Woningwet in de weg stond.
De ABRvS oordeelde dat het op het moment dat appellant het bouwwerk kocht (2005) het in stand laten van een illegaal bouwwerk nog geen overtreding opleverde, daar artikel 40, eerste lid, onder b van de Woningwet, zoals gezegd, pas op 1 april 2007 werd ingevoerd. Onder deze omstandigheden kon van appellant niet worden verlangd dat hij onderzoek verrichtte naar de vraag of het bouwwerk zonder of in afwijking van een bouwvergunning was gebouwd. Dat zou pas anders zijn geweest indien er concrete aanwijzingen waren dat er sprake was van een illegaal bouwwerk. De rechtszekerheid verzet zich naar het oordeel van de ABRvS tegen handhaven van het college op grond van voornoemd artikel van de Woningwet (´het instand laten´). Met andere woorden indien na 1 april 2007 een bouwwerk wordt gekocht geldt: koper wees op uw hoede!
Voor appellant bleek het voorgaande overigens slechts een pyrrusoverwinning te zijn, daar de ABRvS vervolgens overwoog dat het college wel kon optreden door middel van bestuursdwang ex artikel 40 lid 1 sub a Woningwet (´het bouwen´) aangezien dit artikel ook al in 2005 een overtreding opleverde, zij het niet één van appellant. De kosten voor bestuursdwang (het afbreken van het gebouw) kunnen daarom ook niet op appellant worden verhaald noch kan er een last onder dwangsom worden opgelegd. De echte ‘pijn’ voor appellant zal echter waarschijnlijk zijn gelegen in het feit dat het bouwwerk waarvoor hij in 2005 wel heeft betaald, thans moet worden afgebroken en dat hij zijn rechtsvoorganger civielrechtelijk daartoe zal moeten aanspreken. Ik zou mij in dit verband kunnen voorstellen dat in een koopovereenkomst voortaan een bepaling wordt opgenomen waarin de verkoper verklaart dat de bouwwerken die hij heeft gebouwd in overeenstemming met de desbetreffende bouwvergunningen zijn opgericht.
mr. Hugo Botter, AKD Advocaten & Notarissen