Hof Amsterdam heeft uitspraak gedaan in een procedure waarbij in geschil was of een door een concernfinancieringsmaatschappij (NV) een afwaarderingsverlies op een aan een externe debiteur verstrekte lening ten laste van haar winst- en verliesrekening mocht brengen of dat de voor haar geldende financieringsruling (een winstvaststellingsovereenkomst voor concernfinancieringsactiviteiten) dat zou beletten.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Het hof stelde vast dat de NV en de inspecteur de gesloten ruling onderling afwijkend interpreteerden en dat er geen gemeenschappelijke bedoeling van partijen kon worden vastgesteld. Daarom ging het hof tot een zelfstandig uitleg van de ruling over. Het hof kwam tot het oordeel dat een lening met substantieel risico een belegging was in de zin van de betreffende ruling. Op grond van de context van de rulings rees bij het hof het vermoeden dat het debiteurenrisico ter zake van beleggingen in de zin van de ruling niet op de NV zou drukken dan wel zou behoren te drukken. De NV was er niet in geslaagd dat vermoeden te weerleggen. De NV had een winstmarge te realiseren van ten minste 1/16% en kon geen afwaarderingsverlies ten laste van haar winst- en verliesrekening brengen. De onderhavige procedure betreft een nog onder het oude rulingbeleid afgegeven ruling. Sinds 2001 namelijk geldt in Nederland het nieuwe APA/ATR-beleid, dat is vastgelegd in een aantal besluiten. In 2004 zijn deze besluiten geactualiseerd.
Een ruling is een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en een onderneming of concern, met de bedoeling om zekerheid vooraf te verstrekken over de fiscale gevolgen (wetstoepassing) van bepaalde voorgenomen transacties of activiteiten op basis van de gegeven feiten en omstandigheden. Een ruling moet worden uitgelegd op basis van de tekst en de bedoeling van de partijen. Illustratief daarbij is een recente uitspraak van Hof Amsterdam.
De onderhavige procedure betreft een nog onder het oude rulingbeleid afgegeven ruling. Na kritiek uit de EU over vermeende fiscale concurrentievervalsing van Nederland geldt sinds 2001 namelijk het nieuwe APA/ATR-beleid, dat is vastgelegd in een twee besluiten uit van 30 maart 2001. Het eerste besluit bevat het APA/ATR-beleid en het tweede besluit bevat andere belangwekkende onderdelen van de Nederlandse rulingpraktijk. In 2004 zijn deze besluiten geactualiseerd.
De procedure waarin Hof Amsterdam onlangs uitspraak heeft gedaan, loopt al geruime tijd en volgt na de tweede verwijzing van de Hoge Raad. De procedure betrof kort gezegd een concernfinancieringsmaatschappij (NV) die zich bezig hield met het in- en uitlenen van gelden binnen het concern en met de belegging van de overige overtollige middelen van de groep. De NV had een aantal financieringsrulings gesloten met de Belastingdienst, waarin afspraken waren gemaakt over de in aanmerking te nemen winst van de NV. In 1998 had de BV ook gelden had uitgeleend aan derden. Een van de externe debiteuren ging begin 1999 failliet. De NV wilde de lening (f 15 mln) aan de insolvente debiteur afwaarderen en het verlies in 1998 ten laste van de winst- en verliesrekening brengen. De inspecteur weigerde het afwaarderingsverlies in aanmerking te nemen en stelde dat de NV volgens de in 1998 geldende ruling de overeengekomen winstmarge van ten minste 1/16% als winst moest verantwoorden.
Het hof nam voor zijn beslissing drie financieringsrulings in aanmerking die voor de NV van toepassing waren geweest. Het betrof een ruling uit 1992 en twee opvolgers daarvan in 1994 en 1997. De rulings bevatten beschrijvingen van soorten financieringsactiviteiten met daarbij behorende voorwaarden en te behalen rendementen. De rulings waren onderling niet geheel identiek. Na de laatste verwijzingsopdracht van de Hoge Raad moest het hof nagaan of de verstrekte lening aan de externe debiteur onder een van de genoemde financieringsactiviteiten (beleggen) van de ruling van de NV zou vallen.
Het hof stelde vast dat de NV en de inspecteur de gesloten rulings onderling afwijkend interpreteerden en dat er geen gemeenschappelijke bedoeling van partijen kon worden vastgesteld. Daarom legde het hof de ruling zelfstandig uit. Het hof kwam tot het oordeel dat een lening met substantieel risico een belegging is in de zin van de ruling. Op grond van de context van de rulings rees bij het hof het vermoeden dat het debiteurenrisico ter zake van beleggingen in de zin van de ruling niet op de NV zou drukken dan wel zou behoren te drukken. De NV was er niet in geslaagd dat vermoeden te weerleggen. De NV had volgens de ruling een winstmarge te realiseren van ten minste 1/16% en kon geen afwaarderingsverlies ten laste van haar winst- en verliesrekening brengen. Het hof stelde de inspecteur daarop in het gelijk.