Rechtbank Den Haag heeft onlangs in een feitelijke procedure uitspraak gedaan over de vraag of registerloodsen in opleiding toch in dienstbetrekking stonden tot het opleidingsinstituut dat hun opleiding verzorgde. De leerovereenkomst tussen het opleidingsinstituut en de aspirant -registerloodsen bevatte elementen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Dit vormde voor de inspecteur aanleiding om een uit 2003 stammende beschikking van het UWV per 1 maart 2007 ter herroepen en de aspirant-registerloodsen gedurende de periode van de leerovereenkomst toch verzekerd te verklaren voor de werknemersverzekeringen. Op basis van feiten en omstandigheden in de onderhavige procedure kwam de rechtbank tot het oordeel dat was voldaan aan alle vereisten voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking (de betaling van loon, het persoonlijk verrichten van arbeid en het bestaan van een gezagsverhouding).
De kwalificatie dienstbetrekking leidt ertoe dat op uitbetaalde vergoedingen loonheffing, premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet moeten worden ingehouden en afgedragen.
Naar burgerlijk recht is sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als in een arbeidsrelatie alle drie de volgende elementen aanwezig zijn:
- de betaling van loon;
- het bestaan van een gezagsverhouding;
- het verrichten van persoonlijke arbeid.
De feitelijke situatie is hierbij doorslaggevend en niet de bedoeling en/of de formele inhoud van een overeenkomst tussen partijen. Is sprake van een dienstbetrekking dan is sprake van een inhoudingsplichtige voor de loonheffing, premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Illustratief hierbij is een uitspraak van Rechtbank Den Haag. De zaak is -sterk vereenvoudigd weergegeven- als volgt.
Een stichting verzorgde over een periode van 11 tot 13 maanden de opleiding tot registerloods. Een aspirant-registerloods sloot daartoe onder meer een leerovereenkomst met de stichting. Volgens de leerovereenkomst ontvingen de aspirant-registerloodsen van de stichting vanaf 1 maart 2007 een maandelijkse vergoeding van € 2.600. Daarnaast hadden zij recht op 8% vakantietoeslag in mei en 24 betaalde vakantiedagen per jaar, recht op een vergoeding voor reis- en verblijfkosten en bevatte de leerovereenkomst een pensioenregeling in geval van invaliditeit of overlijden. Verder bevatte de overeenkomst diverse verplichtingen voor de aspirant-registerloodsen en de bevoegdheid van de stichting om hen aanwijzingen te geven.
De belastinginspecteur was van mening dat de bij de stichting werkzame aspirant-registerloodsen gedurende de periode van de leerovereenkomst toch verplicht verzekerd waren voor de werknemersverzekeringen. Bij brief van november 2006 herriep hij de beschikking van het UWV uit 2003 waarin het UWV de stichting had meegedeeld dat aspirant-registerloodsen gedurende die periode niet verplicht verzekerd waren. (Vanaf 1 januari 2006 heft de belastingdienst ook de premies voor de werknemersverzekeringen –red).
De stichting maakte vergeefs bezwaar tegen de herroeping en stelde beroep in bij Rechtbank Den Haag. De rechtbank toetste de feiten en omstandigheden in de onderhavige procedure aan de criteria voor een dienstbetrekking en stelde vast dat de arbeidsverhouding van de aspirant-registerloodsen aan al deze criteria voldeed.
Wat betreft het element arbeid merkte de rechtbank het volgende op. De arbeid die de aspirant-registerloods gedurende zijn opleiding verricht, is gericht op scholing en vakbekwaamheid. Die arbeid verricht hij niet slechts ten behoeve van zichzelf, maar is ook een prestatie aan de stichting, omdat met die arbeid de (statutaire) doelstelling van de stichting wordt verwezenlijkt. Daaraan doet niet af dat de arbeid die de aspirant-registerloods gedurende een ‘vergezelreis’ verricht (mogelijk) geen economische waarde heeft voor de betreffende registerloods. Het stond buiten discussie dat een aspirant-registerloods op grond van de leerovereenkomst verplicht was om de arbeid persoonlijk te verrichten. De rechtbank stelde vast dat de maandelijkse vaste vergoeding van € 2.600 van een aspirant-registerloods ruimschoots het minimumloon overschreed. Naar het oordeel van de rechtbank vormde dit dan een vergoeding voor de prestatie die een aspirant-registerloods aan de stichting leverde hetgeen leidde tot de kwalificatie ‘loon’. Verder merkte de rechtbank op dat de rechten op 8% vakantietoeslag, 24 betaalde vakantiedagen, een vergoeding voor reis- en verblijfkosten en een pensioenregeling kenmerkende elementen vormen voor een arbeidsovereenkomst. Wat betreft het element gezagsverhouding stelde de rechtbank vast dat een aspirant-registerloods verplicht was om de opleiding te volgen die de stichting aanbood en dat de stichting daardoor bevoegd was om een aspirant-registerloods een opdracht of een aanwijzing te geven. Hieruit concludeerde de rechtbank dat sprake was van een gezagsverhouding tussen de stichting en een aspirant-registerloods.
Op basis van al deze feiten en omstandigheden concludeerde de rechtbank dat was voldaan aan alle vereisten voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking en dat de inspecteur de beschikking van het UWV terecht had herroepen.
Opmerking
De kwalificatie dienstbetrekking leidt ertoe dat op uitbetaalde vergoedingen loonheffing, premies w erknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet moeten worden ingehouden en afgedragen.