De fiscale wetgeving bevat voor diverse soorten verzuimen of overtredingen uiteenlopende administratieve boeten. Het boetestelsel is echter zodanig ingericht dat een beboetbaar feit niet tweemaal mag worden beboet. Dit blijkt weer eens uit een arrest van de Hoge Raad.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De procedure betrof een ondernemer die in eerste aanleg een reeks naheffingsaanslagen omzetbelasting had ontvangen met verzuimboetes ‘wegens het niet betalen van de omzetbelasting’. Later volgde na een ingesteld boekenonderzoek een hoge vergrijpboete. De Hoge Raad maakte uit de gedingstukken op dat de vergrijpboete was opgelegd voor gedragingen waarvoor al eerder verzuimboetes waren opgelegd. Dat was niet toegestaan. Aan dit oordeel deed niet af dat de verzuimboetes waren gekoppeld aan naheffingsaanslagen waarvan de hoogte berustte op schattingen die later te laag bleken te zijn. Voor de vraag of de vergrijpboete was opgelegd voor hetzelfde feit als de verzuimboetes is de omschrijving (in de kennisgeving van de inspecteur) van de beboetbare gedraging waarvoor de verzuimboetes zijn opgelegd, beslissend.
De fiscale wetgeving bevat voor diverse soorten verzuimen of overtredingen uiteenlopende administratieve boeten. Het boetestelsel is echter zodanig ingericht dat een beboetbaar feit niet tweemaal mag worden beboet. Dit staat ook wel bekend als het “Ne bis in idem”-beginsel. Deze regel blijkt weer eens uit een arrest van de Hoge Raad. De zaak was vereenvoudigd weergegeven als volgt.
De inspecteur had een ondernemer over de periode januari 2001 tot en met juni 2001 voor elke maand een naheffingsaanslag omzetbelasting met verzuimboete opgelegd wegens “het te laat indienen of betalen van verschuldigde omzetbelasting”. Over de maanden juli 2001 tot en met september 2002 had de inspecteur verzuimboetes opgelegd omdat de ondernemer geen aangiften omzetbelasting had gedaan en geen omzetbelasting had betaald.
Bij een in 2002 ingesteld boekenonderzoek constateerde de inspecteur dat de betreffende ondernemer ernstig tekort was geschoten in zijn aangifte- en betalingsverplichtingen en legde hem over de periode januari 2001 tot en met oktober 2002 een naheffingsaanslag omzetbelasting op met een vergrijpboete van € 24.395. Deze boete was opgelegd wegens het opzettelijk niet of niet tijdig hebben betaald van de verschuldigde omzetbelasting. De ondernemer meende dat hij met de vergrijpboete tweemaal voor hetzelfde feit werd beboet.
Hof Den Bosch was van oordeel dat dit voor de periode vanaf juli 2001 tot en met september 2002 inderdaad het geval was. Voor de periode januari 2001 tot en met juni 2001 en de maand oktober 2002 moest de vergrijpboete ook vervallen omdat uit de gedingstukken niet exact viel op te maken voor welk bedrag uit deze periode was nageheven. De inspecteur ging in cassatie bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad stelde vast dat volgens de vermelding op de naheffingsaanslagen de verzuimboetes waren opgelegd ‘wegens niet betalen’ van ‘de omzetbelasting’ over de betreffende maanden. De Hoge Raad was van oordeel dat een dergelijke algemeen geformuleerde kennisgeving geen andere uitleg toelaat dan dat de beboete verzuimen betrekking hadden op alle omzetbelasting die de ondernemer over de maanden juli 2001 tot en met september 2002 had moeten voldoen. Het was niet op enige andere wijze gebleken dat de ondernemer meer specifiek op de hoogte was gesteld van de beboete gedragingen. Uit de uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen over de periode januari tot en met juni 2001 leidde de Hoge Raad af dat ook over de eerste twee kwartalen van 2001 boetes waren opgelegd wegens het niet (tijdig) betalen van alle omzetbelasting die de ondernemer had moeten voldoen. Daarnaast maakte de Hoge Raad uit het rapport van het boekenonderzoek op dat de vergrijpboete was opgelegd voor het feit dat de ondernemer (een deel van) de verschuldigde omzetbelasting over de periode januari 2001 tot en met september 2002 niet had betaald. Hieruit concludeerde de Hoge Raad dat de vergrijpboete was opgelegd voor feiten waarvoor reeds verzuimboetes waren opgelegd.
De Hoge Raad besloot zijn oordeel met enkele afrondende overwegingen. Voor de vraag of de vergrijpboete is opgelegd voor hetzelfde feit als de verzuimboetes is de omschrijving (in de kennisgeving van de inspecteur) van de beboetbare gedraging waarvoor de verzuimboetes zijn opgelegd, beslissend. Daarbij is niet van belang dat verzuimboetes zijn gekoppeld aan naheffingsaanslagen waarvan de hoogte berustte op schattingen die later te laag bleken te zijn.