Stel: je bent bestuurder van een (naamloze of besloten) vennootschap en je stelt vast dat de aandeelhouders van plan zijn een besluit te nemen waardoor de onderneming schade zal lijden. Wat te doen? Een dergelijk geval deed zich voor in een zaak die heeft geleid tot een uitspraak in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 30 augustus 2010 (zie LJ-nummer BN5499). Uit de uitspraak kunnen lessen voor de praktijk worden getrokken.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De feiten
Vier aandeelhouders van een BV houden gezamenlijk 60% van de aandelen. De BV heeft één bestuurder, die de resterende 40% houdt. Kennelijk willen de vier aandeelhouders ingrijpen in het bestuur. Zij kunnen de bestuurder niet ontslaan, omdat zij daarvoor niet de statutair vereiste meerderheid van stemmen hebben. Wel zijn zij in staat om andere bestuurders naast de bestaande bestuurders te benoemen. Dat zijn zij dan ook van plan. Voor een algemene vergadering van aandeelhouders is als agendapunt ingebracht het voorstel om naast de zittende bestuurder drie nieuwe bestuurders te benoemen.
De vennootschap
De bestuurder kiest voor de frontale aanval. Hij dagvaardt namens de BV de aandeelhouders in kort geding en vordert schorsing van hun stemrecht voor de duur van drie maanden vanaf betekening van het te wijzen vonnis.
De BV stelt bij monde van haar bestuurder dat de vier aandeelhouders samenspannen om de bestuurder te ontdoen van zeggenschap en dat ieder van de aandeelhouders daar een eigen belang bij heeft dat strijdig is met dat van de BV. Volgens de BV handelen de aandeelhouders in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Zij willen in samenspanning zichzelf benoemen als bestuurders met het kennelijke oogmerk in het uitgebreide bestuur de huidige bestuurder ‘weg te kunnen stemmen’ bij onderwerpen die hen onwelgevallig zijn. Een bestuurder dient zich bij de vervulling van zijn taak uitsluitend te richten op het belang van de vennootschap. Gelet op de voorgeschiedenis is niet te verwachten dat de aandeelhouders, wanneer zij tot bestuurder zijn benoemd, dat zullen doen, aldus de BV. De BV stelt ook dat de beoogde bestuurders niet op hun bestuurstaak zijn berekend. De BV is ook niet gebaat bij vier kapiteins op een schip.
De aandeelhouders
Volgens de vier aandeelhouders is sprake van een geval waarin de pot de ketel verwijt dat die zwart is. De aandeelhouders stellen dat de acties van de bestuurder slechts zijn ingegeven door diens persoonlijke belangen en hij zijn positie misbruikt en zo de belangen van de onderneming schaadt. Zij zijn van mening dat drie van hen het bedrijf al jaren feitelijk hebben gerund en bestuurstaken hebben uitgevoerd en dus prima in staat zijn als bestuurder te functioneren.
De rechter
De rechter oordeelt dat een BV bevoegd is een vordering tot schorsing van stemrecht tegen de aandeelhouders in te stellen. Bij gebreke van een specifieke rechtsgang kan dit in kort geding. De voorzieningenrechter heeft de vrijheid de door de BV gevorderde voorzieningen te treffen als deze dat in verband met de toestand van de vennootschap noodzakelijk acht. Daarbij kan ook tijdelijk inbreuk worden gemaakt op de geldende rechtsverhoudingen binnen de vennootschap. De beslissing wordt gebaseerd op een afweging van de betrokken belangen van partijen.
De voorzieningenrechter stelt in het onderhavige geval uiteindelijk vast dat schorsing van het stemrecht van aandeelhouders een ingrijpende maatregel is en oordeelt dat de BV onvoldoende heeft gesteld om deze maatregel te rechtvaardigen. De vordering van de BV wordt daarom afgewezen.
De les voor de praktijk
De les die uit deze uitspraak kan worden getrokken is dat er onder omstandigheden ruimte is voor bestuurders van NV’s en BV’s om zich namens de vennootschap vooraf tegen een voorgenomen aandeelhoudersbesluit te verzetten. Bijvoorbeeld door schorsing van het stemrecht van aandeelhouders te vorderen. Daarbij dient de bestuurder wel rekening te houden met het feit dat schorsing van stemrecht van een aandeelhouder een verstrekkende maatregel is, waartoe een rechter niet snel zal overgaan. Dit blijkt ook wel uit het oordeel van de voorzieningenrechter te Breda. Voorzieningen kunnen worden getroffen wanneer dat in verband met de toestand van de vennootschap noodzakelijk is. Het zal dus moeten gaan om situaties waarin het behoorlijk evident is dat de belangen van de vennootschap door voorgenomen aandeelhoudersbesluiten dreigen te worden geschaad.
Overigens zijn er voor bestuurders van vennootschappen nog andere manieren om zich vooraf en achteraf te verzetten tegen aandeelhoudersbesluiten waarmee het belang van de vennootschap niet is gediend. Zo heeft iedere bestuurder het recht om in de aandeelhoudersvergadering een zogenaamde raadgevende stem uit te brengen (artikel 2:227 lid 4 BW). Dat recht is er ook wanneer de aandeelhouders buiten vergadering besluiten. De raadgevende stem van de bestuurder als zodanig zal het besluit niet tegenhouden, maar geeft de bestuurder wel de kans om voorafgaand aan de besluitvorming aandeelhouders te overtuigen van zijn gelijk. Het verzuim om de bestuurder in de gelegenheid te stellen zijn raadgevende stem uit te brengen maakt het aandeelhoudersbesluit aantastbaar. De bestuurder of de vennootschap zelf kan vernietiging van het betreffende besluit vorderen. In de praktijk wordt maar al te vaak vergeten iedere bestuurder de gelegenheid te geven zijn raadgevende stem uit te brengen.
Ook wanneer een besluit wel met inachtneming van alle formaliteiten is tot stand gekomen, kan het vanwege de inhoud van het besluit aantastbaar zijn. De wet zegt dat een besluit dat in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, vernietigbaar is.
Het ziet ernaar uit dat er op termijn nog een mogelijkheid bijkomt voor BV’s en NV’s om op te treden tegen (voorgenomen) onwenselijke aandeelhoudersbesluiten. In een conceptwetsvoorstel tot wijziging van het zogenaamde enquêterecht, is voorgesteld om het recht om een enquête te vragen ook aan de vennootschap zelf toe te kennen. Dit zou het mogelijk maken voor bestuurders van de vennootschap om de rechter te vragen om een onderzoek te gelasten naar het beleid en de gang van zaken binnen de onderneming. Er moet sprake zijn van ‘gegronde redenen’ om te twijfelen aan een juist beleid bij de vennootschap. Daarvan kan ook sprake zijn door gedragingen of voornemens van aandeelhouders. In het kader van een enquêteprocedure kunnen ook voorlopige voorzieningen worden gevraagd, zoals schorsing van stemrecht, schorsing van tenuitvoerlegging van besluiten, een verbod tot het nemen van bepaalde besluiten, of zelfs de tijdelijke overdracht van aandelen ten titel van beheer. Wanneer dit voorstel tot wet zou worden (het is op het moment van dit schrijven nog onduidelijk of en zo ja, wanneer dit het geval zal zijn), krijgt het bestuur van vennootschappen er een belangrijk wapen bij om ten strijde te trekken tegen een onwenselijke strategie van aandeelhouders.
De conclusie
Bestuurders van BV’s en NV’s hoeven niet lijdzaam toe te zien hoe aandeelhouders de vennootschap schade toebrengen om onredelijke en onwenselijke besluitvorming. Er bestaan verschillende juridische mogelijkheden om daartegen op te treden, zoals ook de hiervoor besproken uitspraak van de voorzieningenrechter te Breda laat zien. Het is belangrijk om daarbij te onthouden dat wanneer de besluiten eenmaal zijn genomen, de mogelijkheden om tegen die besluiten op te treden beperkter in aantal zijn. Het is daarom belangrijk om in een vroegtijdig stadium advies in te winnen. Anderzijds is het voor aandeelhouders belangrijk om erop toe te zien dat aandeelhoudersbesluiten volgens de juiste procedure en goed gedocumenteerd tot stand komen. Zo kan worden voorkomen dat de besluitvorming met succes wordt aangevochten.
mr. Sander Marges, Van Benthem & Keulen N.V.