Een inspecteur kan in beginsel een navorderingsaanslag opleggen als hij over een zogeheten nieuw feit beschikt dat hem niet bekend was of hem niet bekend hoefde te zijn ten tijde van het opleggen van de aanslag.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
In bijzondere omstandigheden kan hij ook tot navordering overgaan. Dat is onder meer het geval als sprake is van een opzettelijk foutieve aangifte (kwade trouw) of om een duidelijk kenbare type-, schrijf- of rekenfout of een daarmee gelijk te stellen vergissing in de eerder opgelegde aanslag te herstellen. Als echter sprake is geweest van een ambtelijk verzuim, kan de inspecteur niet tot navordering overgaan.
Illustratief hierbij is een uitspraak van Hof Arnhem. Het hof stelde vast dat de inspecteur de uitkomst van een lopend boekenonderzoek bij een horecabedrijf niet had afgewacht, terwijl hij dat zonder bezwaar had kunnen doen omdat de aanslagtermijn pas over bijna anderhalf jaar zou eindigen. Naar het oordeel van het hof was hierdoor sprake van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat. De inspecteur stelde vervolgens dat sprake zou zijn van kwade trouw. Het hof merkte op dat de inspecteur niet had gesteld dat de gemachtigde van de horecaondernemer wist dat de aangifte onjuist of onvolledig was. Daardoor was geen sprake van kwade trouw en was navordering niet mogelijk.
De regels voor het opleggen van een navorderingsaanslag kunnen onder omstandigheden complex zijn. Uitgangspunt is dat een inspecteur in beginsel een navorderingsaanslag kan opleggen als hij over een zogeheten nieuw feit beschikt dat hem niet bekend was of hem niet bekend hoefde te zijn ten tijde van het opleggen van de aanslag. In bepaalde situaties kan de inspecteur ook zonder een nieuw feit een navorderingsaanslag opleggen. Dit is onder meer het geval als sprake is van ‘kwade trouw’ van de belastingplichtige. Verder kan de inspecteur een navorderingsaanslag opleggen om een duidelijk kenbare type-, schrijf- of rekenfout of een daarmee gelijk te stellen vergissing in de eerder opgelegde aanslag te herstellen. Er zijn echter situaties waarin de inspecteur niet tot navordering mag overgaan. Dat is onder meer het geval als sprake is van een zogeheten ambtelijk verzuim. Hof Arnhem heeft onlangs in een feitelijke procedure uitspraak gedaan over de vraag of de inspecteur kon navorderen op grond van een nieuw feit of kwade trouw. De zaak was vereenvoudigd weergegeven als volgt.
Een horeca-ondernemer had in december 2004 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan voor het jaar 2002. Hij gaf daarbij een negatief belastbaar inkomen uit werk en woning aan van € 123.841. In 2005 werd bij de ondernemer een boekenonderzoek ingesteld. Daartoe vond in februari 2005 een inleidend gesprek plaats met de boekhouder van de ondernemer. Op 12 juli 2005 werd met het boekenonderzoek daadwerkelijk gestart. Na enkele dagen braken de controleambtenaren het onderzoek af omdat de administratie onvolledig was. Bij brief van 19 juli 2005 wezen zij op enige gebreken in de administratie en kondigden zij aan dat het onderzoek op 31 augustus 2005 zou worden voortgezet. Met dagtekening 21 juli 2005 legde de inspecteur de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2002 op naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (positief) € 132.760. Op 31 augustus 2005 werd het boekenonderzoek voortgezet.
In oktober 2005 diende de gemachtigde van de ondernemer een herziene aangifte inkomstenbelasting 2002 in naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 151.913. In deze aangifte waren enkele afwaarderingen opgenomen op rekening-courantvorderingen op bv’s van de ondernemer. In januari 2007 brachten de controlerende ambtenaren het rapport van het boekenonderzoek uit. Naar aanleiding van de bevindingen uit het rapport legde de inspecteur op 6 februari 2007 een navorderingsaanslag op naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (positief) € 277.478 met daarbij een forse vergrijpboete en heffingsrente. In uitspraak op bezwaar tegen de navorderingsaanslag handhaafde de inspecteur de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente maar vernietigde hij de vergrijpboete.
De ondernemer stelde beroep in bij Rechtbank Arnhem. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond. De inspecteur beschikte niet over het voor navordering vereiste nieuwe feit en evenmin was de ondernemer te kwader trouw geweest. De rechtbank vernietigde daarop de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente.
De inspecteur ging daarop in hoger beroep bij Hof Arnhem. Daarbij was weer de vraag aan de orde of sprake was van een nieuw feit of van kwade trouw. Het hof stelde vast dat bij het boekenonderzoek feiten aan het licht waren gekomen, die de inspecteur deden vermoeden dat de definitieve aanslag tot een te laag bedrag was vastgesteld. De resultaten van het boekenonderzoek vormden in dat opzicht feiten die navordering in beginsel rechtvaardigen. Maar hiervoor bestaat een uitzondering. Navordering is niet mogelijk als op het moment van het opleggen van de definitieve aanslag deze feiten aan de inspecteur redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn.
Het hof wees op bovengenoemde feiten rond het boekenonderzoek en de aanslagregeling. Daaruit trok het hof de conclusie dat de inspecteur vóór het opleggen van de definitieve aanslag al zodanig twijfelde aan de juistheid van de aangifte dat hi j het nodig vond een boekenonderzoek in te stellen. Nu hij de definitieve aanslag toch had opgelegd zonder de uitkomst van dat boekenonderzoek af te wachten -terwijl hij dat zonder bezwaar had kunnen doen omdat de aanslagtermijn pas op 30 november 2006 eindigde- was naar het oordeel van het hof sprake van een ambtelijk verzuim.
De inspecteur stelde voor het hof dat het niet afwachten van de resultaten van een boekenonderzoek bij het opleggen van de definitieve aanslag stoelde op beleid. Wegens de te verwachten duur van een boekenonderzoek bestaat namelijk de mogelijkheid dat daardoor aanslagtermijnen worden overschreden. Het hof wees deze verklaring echter van de hand. Juist dat beleid had geleid tot het ambtelijke verzuim.
Vervolgens kwam de vraag aan de orde of sprake was van kwade trouw van de ondernemer. Daarvan kan ook sprake zijn als de gemachtigde van de ondernemer zich bewust had moeten zijn dat (een aanmerkelijke kans bestond dat) een onjuiste aangifte was gedaan. Nu de inspecteur niet had gesteld dat de gemachtigde wist dat de aangifte onjuist of onvolledig was, verbond het hof hieraan de conclusie dat geen sprake was van kwade trouw. Ook om deze reden was geen navordering mogelijk. Het hof verklaarde daarop het hoger beroep van de inspecteur ongegrond.