De media moeten zich bij de bepaling van hun beleid door journalistieke overwegingen laten leiden en hoeven niet (altijd) bevreesd te zijn gerechtelijke procedures te gaan verliezen. Toegespitst op de zaak-Mohammed B. wordt hier door Gerard Schuijt betoogd, dat de rechtspraak van zowel de Hoge Raad als die van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voldoende aanknopingspunten biedt voor het standpunt dat publicatie (in de context van een zakelijke berichtgeving) van een portret van een verdachte in een strafzaak die de samenleving zeer ernstig heeft geschokt, niet onrechtmatig zal zijn jegens de verdachte, sterker dat een verbod in strijd zou zijn met de informatievrijheid die in artikel 10 EVRM is gegarandeerd. Dit geldt ook met betrekking tot uitzending via televisie van de rechtszaak die straks tegen Mohammed B. zal plaats hebben.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Prof. mr. G.A.I. Schuijt (2005), Het portret van Mohammed B., NJB, 2005-18, p. 938-943
Volledige tekst
Artikel 10 EVRM: Vrijheid van meningsuiting, European Court of Human Rights
Dossier Mohammed B., Wikipedia